VERREBROEK

Bij de afkondiging van de algemene mobilisatie eind juli 1914, heerste in Verrebroek een triomfantelijke sfeer. De gemeente had zich in de voorafgaande weken zo goed mogelijk voorbereid op mogelijke oorlogsomstandigheden. In schuren bij landbouwers in de polders en in het schoolhuis van hoofdonderwijzer Tritsmans konden meer dan 1 400 soldaten te slapen worden gelegd. Belgische soldaten wel te verstaan. Uiteindelijk zouden er 47 voor korte tijd in Verrebroek gelegerd zijn geweest. Naargelang de bron werden 32 tot 40 jonge mannen onder de wapens geroepen, vijf zouden er niet terugkeren. De plaatselijke burgerwacht werd op 9 augustus geactiveerd onder leiding van veldwachter Amandus Van Bogaert. 78 leden moesten – vooral ’s nachts – wegen en bruggen bewaken en waakzaam zijn voor vreemdelingen en mogelijke spionnen op motorfietsen of in automobielen. Al op 21 augustus moesten ze hun wapens weer binnenbrengen. De angst om als francs-tireurs of vrijschutters te worden aanzien, was groot. Ook bij de burgers werd er op aangedrongen geen daden te stellen die als vijandelijk konden worden geïnterpreteerd. In de maand augustus ging de aandacht vooral naar het tijdig binnenhalen van de oogst. Het gemeentebestuur spoorde duivenhouders aan om de duiventillen open te zetten om te verhinderen dat de dieren in handen zouden vallen van de Duitsers. Ondertussen rukte de vijand snel op. Zijn ongunstige reputatie ging hem vooraf.

Burgemeester en medewerkers in het gemeentehuis van Verrebroek tijdens de Eerste Wereldoorlog. Verzameling H. Rothier.

De bevolking sloeg massaal op de vlucht. Via het Waasland poogden velen het neutrale – en veilige – Nederland te bereiken. De inwoners van Verrebroek zagen die ordeloze en wanhopige landgenoten door hun dorp trekken. Velen sloten zich bij hen aan en verlieten het dorp met de fiets, in een kruiwagen of met de stoomtram die via Verrebroek van Sint-Niklaas naar Kieldrecht en Doel reed. Een speciale categorie vluchtelingen vormden de zusters van de Berkenboom die op 6 oktober het hoofdklooster in Sint-Niklaas hadden verlaten en in hun bijhuis te Verrebroek een onderkomen zochten. De jongsten kwamen te voet, de oudsten kregen een lift van het Belgisch leger. Al op 9 oktober, daags voor de overgave van Antwerpen, keerden de meeste zusters terug naar de Wase hoofdstad. De rest vertrok op 14 oktober uit Verrebroek naar Kieldrecht waar ze de grens met Nieuw-Namen overstaken.

Midden oktober nam het Duitse leger Verrebroek in. Burgemeester Emiel Reyns sloeg op de vlucht, maar keerde in december 1914 weer terug.
Verrebroek lag in het zogenaamde Etappengebiet, dat het Operationsgebiet (het front) logistiek moest ondersteunen (met soldaten, ravitaillering, arbeiders, enzovoort) en stond onder de directe leiding van het Vierde Leger samen met onder meer Kieldrecht, Doel, Meerdonk en Vrasene onder de Kommandantur Lokeren en de Ortskommandantur Sint-Gillis-Waas. De grens met het gouvernement-generaal (waartoe Kallo behoorde) dat onder een Duits burgerlijk bestuur bestond, werd streng bewaakt. De bezetting in het Etappengebiet was hard en zwaar, in het Grenzgebiet – een strook van enkele kilometers breed die de landsgrens volgde en waartoe ook Verrebroek behoorde – nog harder en zwaarder. De grens werd zwaar bewaakt door Duitse soldaten en, vanaf 1915, door een elektrische draadversperring (De Dodendraad). Er mochten immers geen goederen en mensen de grens over. Alles moest ter beschikking staan van de Duitse oorlogsvoering. De grensbewaking zorgde voor een permanente aanwezigheid van Duitse troepen in het dorp.

De inwoners overleefden dankzij hun moestuintjes. Behalve met honger, leefden de inwoners van Verrebroek onder de dwang van de Duitse verordeningen: vensters moesten geblindeerd worden, de straatverlichting werd afgeschermd, na 22 uur mocht niemand zich nog op straat bevinden. Ook de herbergen moesten op dit uur sluiten. Landbouwers en voerlui moesten met paard en kar op de wegen verplicht rechts houden. Jonge mannen tussen 17 en 45 jaar moesten zich op onregelmatige tijdstippen aanbieden. Bij afwezigheid werden hun families streng beboet of weggevoerd naar Duitsland. Vanaf 1916 eiste de bezetter jonge mannen op om verplicht in de Duitse oorlogsindustrie of aan het Noord-Franse front te gaan werken. Uit Verrebroek werden vanaf oktober 1916 in totaal 113 mannen afgevoerd naar Noord-Frankrijk waar ze gedwongen werden te werken aan de loopgraven, aan de prikkeldraadversperringen, de aanvoer van munitie, de aanleg van spoorwegen en van bunkers. De meeste overlevenden kwamen pas aan het einde van de oorlog weer naar huis, veelal ziek, ondervoed en gebroken. Vijf van hen keerden niet meer naar huis terug.

Verrebroek kort voor de oorlog. Achter het monument van Philippe Verheyen staat nog geen vredesboom (1919). Verzameling A. Van Bogaert.

Bij het oprukken van de geallieerde legers in september-oktober-november 1918, zetten de Duitsers de polders onder water en gaven bevel aan de polderbewoners hun huizen te verlaten en de dorpen te ontruimen. Die van Verrebroek weigerden echter en trokken zich terug op de zolders van hun huizen. Na de Wapenstilstand op 11 november 1918 kwamen ook de Verrebroekse soldaten druppelsgewijs terug naar huis, sommigen fysiek en/of mentaal gewond. Ze kwamen thuis in een ontwricht dorp. Een jaar later schudde Verrebroek de oorlog van zich af en huldigde het dorp zijn doden met een feest, een monument en een vrijheidsboom.

Reispassen en identiteitsbewijzen

Wanneer de inwoners van het Etappengebiet zich in de eigen gemeente wilden verplaatsen of naar een andere gemeente wilden reizen, moesten ze voorzien zijn van een Reiseschein, een reispas. De Verrebroekenaren moesten dit document aanvragen op de Ortskommandantur in Sint-Gillis-Waas. Het werd even vaak geweigerd als toegekend. Naast een Reiseschein moest iedereen een Personalausweis op zak hebben, de identiteitskaart, een nieuwigheid die de Duitsers in België hebben ingevoerd.