KIELDRECHT EN PROSPERPOLDER

De eerste Duitse militairen worden in Kieldrecht gesignaleerd op 13 oktober 1914. Diezelfde dag verkennen zij ook Prosperpolder. In de weken die volgen, is het een komen en gaan van Duitse regimenten. De bewaking van de Nederlandse grens stelt hen voor een zware opdracht. Hoewel Kieldrecht bestuurlijk tot het strenge Etappengebiet en gedeeltelijk tot het nog strengere regime van het Grenzgebiet behoort, steken heel wat Kieldrechtse jongemannen die in augustus niet waren gemobiliseerd de grens over en voegen zich via Engeland alsnog bij het Belgische leger.
De aankomst van een compagnie Pruisische soldaten op 3 december 1914 brengt daar drastisch verandering in. Op 4 december vergrendelen zij in Kieldrecht en Prosperpolder de Nederlandse grens met een prikkeldraad. Een honderdtal Nederlandse parochianen kunnen niet langer de mis in de nieuwe kerk van Prosperpolder bijwonen en moeten noodgedwongen een heel eind verder, in Nieuw-Namen, ter kerke gaan. Aanvankelijk verstrekt de bezetter nog vrij gemakkelijk paspoorten, maar naarmate 1915 vordert, wordt de controle strenger. Het hermetisch afsluiten van de 450 kilometer lange landsgrens met het neutrale Nederland was overigens voor de Duitsers overal problematisch: oorlogsvrijwilligers, spionnen, clandestiene brieven en schaarse producten zoals voedingswaren, petroleum en zeep gingen ondanks een strenge bewaking vlotjes van de ene naar de andere zijde. Daarom besliste de Duitse militaire overheid de hele grens langs Belgische zijde af te sluiten met een draadversperring onder stroom. In juli 1915 plaatsen de Duitse Pioniere of genietroepen de elektrische draad in Prosperpolder, in augustus in Kieldrecht. Alle gebouwen binnen een perimeter van 200 meter van de grens moesten ontruimd worden. Woningen worden afgebroken of gebruikt als paardenstallen. Ongeveer 1000 Kieldrechtenaren worden op die manier dakloos. De grensversperring bestaat uit drie rijen draad met een tussenruimte van enkele meters. De middelste staat onder stroom. Duitse militairen – meestal oudere soldaten die niet meer geschikt zijn voor de actieve dienst aan het font – lopen onafgebroken de wacht. Ze zijn ingekwartierd in wachtposten op hoeves, de zogenaamde Grenzwache, waarvan Kieldrecht en Prosperpolder er meerdere tellen. De meeste inwoners van België en Nederland zijn niet vertrouwd met elektriciteit. Onmiddellijk na de inwerkingstelling van de versperring vallen de eerste doden. De elektrieken draad of Dodendraad zou naar schatting 1000 dodelijke slachtoffers eisen, zoals de twaalfjarige René Amedé Verley die in september 1915 omkomt bij de Engelbertushoeve in Prosperpolder. Pastoor Van Haelst van Prosperpolder noteert in zijn dagboek dat de jongen geëlektrocuteerd is. Een andere bron zegt dat hij neergeschoten werd. De officiële Duitse versie houdt het op een ongeluk. Op de drukste wegen installeert de bezetter streng bewaakte doorgangspoorten. In Kieldrecht is de belangrijkste poort die op de Kouter en in Prosperpolder die in de Carolusstraat.

De bezetter sluit al in december 1914 de grens tussen Kieldrecht en Nieuw-Namen af met een prikkeldraadversperring. Op de Kouter installeren ze noodgedwongen een poort. Collectie Guido Hullebroeck

Op wisselende tijdstippen openen de wachters de poorten om personen in het bezit van een Passierschein of een tijdelijke toelating doorgang te geven of handelaars in staat te stellen koopwaar aan te bieden. Zo geraken ook geheime boodschappen en zelfs geld samen met in kranten verpakte garnalen de grens over. Gesprekken tussen een Belg en een Nederlander moeten worden aangevraagd, maar vanaf 30 oktober 1915 worden nog slechts belangrijke onderwerpen toegestaan. Smokkelbendes en spionagegroepen blijven echter op grote schaal actief: ze organiseren het overbrengen van inlichtingen, mensen, vee, boter, petroleum, vlas enzovoort. Om over de draad te geraken doen ze beroep op passeurs of grensgangers die de streek en de gewoontes van de wachtposten goed kennen. Het zijn levensgevaarlijke ondernemingen. Wie opgepakt wordt, wordt verbannen of terechtgesteld. Begin februari 1916 wordt de elektrische draadversperring in Prosperpolder in zuidelijke richting verplaatst: een aanzienlijk aantal landbouwers, de kerk, de pastorij en enkele burgerhuizen worden van België afgescheiden en komen in het zogenaamde uitgesperde gebied tussen de draad en de grens te liggen. Dat verhindert bijvoorbeeld de Gentse bisschop Seghers in juli 1918 om naar Prosperpolder te reizen en de vormelingen persoonlijk het vormsel toe te dienen. De communicanten worden dan maar gevormd door monseigneur Hopman, bisschop van Breda. De inwoners van Kieldrecht en Prosperpolder gaan gebukt onder een agressief, autoritair en repressief regime: onaangekondigde huiszoekingen – naar spionnen, smokkelwaar, grondstoffen, enzovoort – nemen toe in aantal en in omvang.
Vanaf het begin van 1916 moeten de landbouwers zich wekelijks met hun veestapel en paarden bij het Duits gezag aanbieden. Die monsteringen dienen enerzijds om het verdwijnen van de dieren te verhinderen en laten anderzijds de Duitsers toe hun eigen dierenbestanden aan te vullen of uit te breiden. Op elke monstering eisen ze dieren op, zodat in november 1918 de veestapel van vele hoeves nog quasi onbestaande is. Pogingen om paarden aan de tellingen te onttrekken, worden op de gemeente verhaald: in januari 1916 krijgt Kieldrecht een aanzienlijke boete omwille van nalatigheden bij de paardentelling. Vrijwel onmiddellijk na de wapenstilstand op 11 november 1918 slechten de grensbewoners de draad.

In Kieldrecht worden verscheidene hoeves in de buurt van de grens ingericht als grenswachtpost. De Duitse grensbewakers trekken vaak zonder meer in bij de landbouwersgezinnen, zoals hier in de U(berwachungs)P(ost) 1 van Abschnitt Kieldrecht. De boer en de boerin poseren eerder bedrukt met hun talrijke kinderen tussen de rokende, kaartende en musicerende militairen. Collectie Guido Hullebroeck

De heroïsche ontsnapping van Albert Sonck

De Duitse bezetter eiste vanaf 1916 jonge Belgische mannen op en verplichtte hen te werken aan het Noord-Franse front of in de Duitse oorlogsindustrie. Vele Kieldrechtse jongeren proberen hieraan te ontsnappen door via de Dodendraad naar Nederland en Engeland te vluchten. Op 29 oktober 1916 trok de toen achttienjarige Albert Sonck die in de polder alle dijken, wegels en sloten als zijn eigen broekzak kende, aan het hoofd van maar liefst 137 Kieldrechtenaren naar de grensstrook aan de Schelde bij Ouden Doel om te proberen Nederland te bereiken. Terwijl hij de telefoniedraden doorsneed die de Duitse wachtposten met elkaar verbonden, camoufleerden de vluchters hun gezicht en handen met modder en kropen twee per twee onder de prikkeldraad door die op die plaats door de Schelde liep. Sonck had gewacht tot het laagtij was, waardoor de elektrische draad op sommige plaatsen zichtbaar boven het water uitstak. De vluchters wisten sluipend en glijdend onder de versperring te gaan en zo Nederlandse bodem te bereiken. Ze hadden een bussel stro bij die ze tijdens de oversteek als een soort van reddingsboei vasthielden. De actie liep niet helemaal van een leien dakje. Plots dook uit het niets een Duitse schildwacht op. Nog voor de man kans kreeg om alarm te slaan grepen Sonk en enkele van zijn vrienden hem vast en smeten hem tegen de elektrische draad. De Duitser overleefde het niet. Alle 137 mannen bereikten veilig de overkant. De meesten sloten zich nadien aan bij het Belgische leger. Na de ontdekking van de verdwijning voerde de bezetter de resterende Kieldrechtse jongemannen af en zette veldwachter Jozef d’Hamers gevangen.

Artikel over de heldendaden van Albert Sonck in ‘De Legerbode. Belgisch Militair Weekblad, 29 mei 1921, nr. 756. Collectie Universiteitsbibliotheek Gent.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: Bert Verwerft, ‘Werken voor de vijand. De werkkampen in Duitsland, het verzet en de terugkeer van de weggevoerden uit Groot-Beveren tijdens de Eerste Wereldoorlog (1916-1918),’ in: Het Land van Beveren, LX (2017), nr. 2, p. 8.