Auguste Van Leuvenhage werd geboren in Beveren op 30 augustus 1897. Zijn ouders zijn Edouard François Van Leuvenhage en Maria Ludovica Boon. Het gezin woonde in de Krabbenhoek in Beveren.
In het najaar van 1916 – Auguste was net negentien geworden, de Grote Oorlog en de Duitse bezetting van België duurden al twee jaar – begonnen de Duitsers werkloze jongeren en mannen op te roepen om voor hen te gaan werken. Ook Auguste werd opgeroepen. Ondanks het feit dat hij beweerde in dienst te zijn bij Frans Boon, fruitenier, werd hij op 30 november 1916 weggevoerd.
In haar standaardwerk De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog geeft Sophie De Schaepdrijver een indruk van hoe de treinreis moet verlopen zijn. “In onverwarmde veewagens, zonder water of sanitair, werden de dwangarbeiders weggevoerd. (…) Na drie dagen en nachten reizen kwamen de gedeporteerden aan in de zogeheten Verteilungsstellen: deels geëvacueerde krijgsgevangenenkampen in afgelegen streken in Noord- en Oost-Duitsland, zwaar bewaakt en omgeven door hoge barrières van prikkeldraad. Ze werden ondergebracht in onverwarmde barakken op strozakken. De eerste winter van de deportaties vroor het geregeld 20 graden. Per dag kregen de gevangenen een kwart kilo brood, een liter rapensoep en enige mokken koffiesurrogaat. Na verloop van tijd werden sommigen geselecteerd om te gaan werken. Al snel ondervonden deze mannen dat de arbeidsomstandigheden niet waren wat de collaborerende pers had voorgespiegeld. Ze waren ondervoed en slecht behuisd, hadden geen zeep, en werden dagelijks geconfronteerd met de Duitse schaarste en de harde discipline van de oorlogsindustrie.” (Sophie De Schaepdrijver, heruitgave 2013, p 243-244)
Auguste kwam terecht in het kamp van Güben bij Cottbus, tegen de Poolse grens. In dat kamp werden oorlogsmachines gebouwd en synthetische vezels vervaardigd. Auguste verbleef er drie maanden.
Daarna werd hij naar het kamp van Heilsberg overgeplaatst, waar hij zes weken bleef. Heilsberg ligt in het tegenwoordige Polen, dicht bij de Litouwse grens, en heet vandaag Lidzbark Warminski. Het kamp bevond zich in een bos ten oosten van de stad. De jongens en mannen die hier terechtkwamen, moesten een weg aanleggen naar de verderop gelegen stad Bartenstein (nu Bartoszyce). In het kamp woonden en werkten verschillende nationaliteiten samen, waaronder Russen, Roemenen, Britten, Fransen, Italianen en Belgen. Voor de dwangarbeiders die stierven in het kamp – waaronder 45 Belgen – werd enkele jaren geleden een monument opgericht op de plaats in het bos waar het voormalige kamp heeft gelegen.
Ook in het kamp van Regenheid/Ragenheid (?) werd Auguste gedwongen aan het werk gezet.
Gelukkig vergat zijn familie hem niet. Per maand stuurden ze hem een vooraf door de Duitsers samengesteld pakket van 25 frank; zulke pakketten bevatten o.a. worsten, paté, peperkoek, gelei, zeep, tabak. Daarnaast zonden ze hem een paar werkschoenen, een paar zondagse schoenen, werkkleren en zondagse kleren.
Veel soelaas brachten deze zendingen wellicht niet. Het leven was hard en het werk zwaar voor de dwangarbeiders. Ze werden niet of nauwelijks (0,30 pfennig per dag) betaald en kregen onvoldoende te eten. Toen Auguste en andere kampbewoners daarvoor in staking gingen, werd hij (volgens de documenten) gevangengezet in het kamp van Tilsit (nu Sovjetsk, Kaliningrad, Rusland) of, (volgens de foto) in Ragnit (nu Neman, Kaliningrad, Rusland). Voor zijn onkosten moest hij daar 67,68 Mark betalen.

Auguste Van Leuvenhage met andere Belgische burgerlijke gevangenen in het kamp van Ragnit, 12 juni 1917. Auguste is de man uiterst links. (privé-collectie Etienne Van den Hende)
Omdat er een storm van internationaal protest opstak om de deportaties en de gedwongen tewerkstellingen, begonnen de Duitsers vanaf de zomer van 1917 de gedeporteerden naar huis te laten terugkeren. Auguste keerde terug op 10 september 1917, na 10 maanden gedwongen arbeid in Duitsland. Hij kwam er relatief goed vanaf, wat zeker niet voor alle gedeporteerden opging. Van de naar schatting 60.000 weggevoerde Belgen, stierven er zo’n 1.316 in Duitsland. Veel anderen keerden ziek of kreupel terug. “Op de stations kwamen groepjes broodmagere mannen aan, schurftig en stinkend en met hun zwart uitgeslagen voeten in klompen. Ze waren gehuld in lompen waarop allerlei onheilspellende cijfers en kruisen waren gekalkt. Ze wankelden op hun gezwollen benen, afgestompt en schichtig tegelijk door de ondervoeding en mishandeling, naar getuigen meldden. (…) Van honderden jongemannen – bijna negenduizend gedeporteerden waren nog geen achttien jaar oud toen zij werden weggevoerd – was de gezondheid geknakt. Mannen van dertig kwamen als ziekelijke oudjes terug,” schrijft Sophie De Schaepdrijver in De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. (p 248)
Na de oorlog, op 15 september 1919, werd Auguste opgeroepen door het Belgische leger om zijn dienstplicht te vervullen. Ondertussen was hij getrouwd met Agnes Marie Emma Audenaert. Het koppel woonde in de Krabbenhoek in Beveren, had één dochter, Maria, en Auguste werkte als landbouwersknecht. Tot 18 juni 1921 was hij milicien bij de Jagers te voet, o.a. in Doornik, Sint-Niklaas en Duisburg (Duitsland). Zijn gedrag en wijze van dienst waren, volgens zijn mobilisatieboekje, heel goed.

Auguste Van Leuvenhage als dienstplichtige (privé-collectie Etienne Van den Hende)
Ondertussen probeerde Auguste erkenning te krijgen als weggevoerde. In november 1920 werd hem 150 frank toegewezen door de Rechtbank voor Oorlogsschade. In juli 1921 werd hem nog eens 200 frank toegekend – verminderd met de eerder ontvangen 150 frank.
In juli 1922, juli 1923, juli 1925, juli 1933 en mei 1935 meldde hij zich aan voor de “monsteringen der getalsterkte” van het Belgische leger; bij die laatste monstering leverde hij zijn uniform definitief in.
Vijf jaar later vielen de Duitsers België opnieuw binnen. Weer werd Auguste door de Duitse bezetters weggevoerd naar Duitsland.
Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Auguste erkenning zoeken als weggevoerde tijdens de Eerste Wereldoorlog. In juli 1969 kreeg hij van het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers nog de Kaart van Weggevoerde 1914-1918. “Samen met u verheug ik mij erover dat op die wijze Uw verdienste na zovele jaren wordt erkend,” liet de toenmalige minister van Volksgezondheid Nameche er bij vermelden. In 1971 kreeg hij een eenmalig pensioen voor burgerlijke oorlogsslachtoffers van 500 frank.

Auguste Van Leuvenhage met zijn vrouw en vijf kinderen bij zijn 50-jarige huwelijksjubileum (privé-collectie Etienne Van den Hende)
Op 6 juli 1980 stierf Auguste in Kallo, waar hij inwoonde bij zijn tweede dochter Zoé. Hij werd begraven in Beveren, waar hij het grootste deel van zijn leven gewoond had. Zijn vrouw Emma was hem al voorgegaan. Samen hadden ze 5 kinderen grootgebracht: Maria, Zoé, Roger, Henri en Paul. Van beroep was hij dokwerker in de haven van Antwerpen; om een centje bij te verdienen teelde hij aardbeien op een lap grond die nu in de wijk Levergem ligt. Na zijn pensioen ging hij als hulp werken bij een fruitenier; daarvoor moest hij om 2 uur ’s nachts opstaan om naar de veiling te gaan. Maar Auguste was niet alleen een harde werker. Hij was ook een man die graag onder de mensen kwam en graag een pintje dronk; na het pintje teveel zong hij zijn lievelingslied “De valse liefde”. Hij was ook lid van de schutters met boog en pijl. Over zijn ervaringen tijdens de oorlog sprak hij niet of nauwelijks. Het is nu pas dat zijn kleinkinderen en nakomelingen dit verhaal te weten komen.
(Karen Dierickx)