Ik [korporaal Frans Struyf] word bruusk uit mijn slaap gewekt, een schildwacht slaat alarm. Er zijn Duitsers gesignaleerd! Morrend verlaat ik mijn ondergrondse schuilplaats om te zien wat er gaande is. Ik tuur in de verte maar zie of hoor niets. Vals alarm dus, …
Ik begeef me terug naar de schildwacht en doe mijn beklag. Toch merk ik dat de wacht er niet gerust op is. Hij houdt zijn ogen onafgewend op de puinen van een stukgeschoten boerderij die zich, op enkele honderden meters afstand, in het niemandsland bevindt.
Struyf: “Waarom sla je alarm?”
Schildwacht: “Ik heb beweging gezien daar bij die boerderij”
Struyf: “En waarom schiet je dan niet?”
Schildwacht: “Stel dat het de arme boer is, die zich schuilhoudt in zijn verwoeste boerderij? Ik wil toch geen onschuldige slachtoffers maken.”
Plots zien wij beiden een schim tussen de ingestorte muren bewegen.
“Zie! Daar is het spook nu weer”, zucht de schildwacht. Maar vooraleer ik de schildwacht van een antwoord kan dienen, suizen de kogels rakelings over mijn hoofd. De vijand is wakker geworden! Ook wij reageren met een gepast vuursalvo. Plots wordt het stil, het geluid verstomt … In de puinen verroert zich niets meer. Geen gerucht, geen gekreun. Alles wordt weer kalm en rustig en gans misnoegd hervatten wij onze rust.
Bij het ochtendgloren zie ik opnieuw de schim die ons de nacht tevoren zo heeft beziggehouden. Maar deze keer zie ik duidelijk waar het om gaat. Nee het is geen Duitser, ook geen Belgische soldaat of boer, ook geen spook – nee het is … vrienden lach niet – een varken! Het arme dier, zwerft, door den honger gekweld, rond in het puin op zoek naar eten.
Na deze geruststelling haast ik mij naar mijn twee kompanen Jef en Maurits om hen mijn plan kenbaar te maken. Ik wil het varken stelen en vraag hun hulp. Zij zijn erom bereid dus licht ik de schildwacht in. Ik vraag hem om een waakzaam oog te houden op de Duitse linie, doch niet te schieten, wat hij ook moge horen of zien.
Onhoorbaar sluipen wij de loopgracht uit en wagen ons in het vlakke veld. De Duitsers schijnen niets te bemerken en blijven rustig. Spoedig zijn wij tot bij de puinen gekomen. Wij treden de boerderij binnen. Niets te horen, en niets te zien. Mijn vrienden willen de terugtocht aanvangen, wanneer ik plots het gesnork van een varken hoor dat mijn gezellen doet opschrikken.
‘Janverdekke’, roept Maurits, ‘is dat nu dien vervloekten Duitscher, het spook, de schim die u niet slapen liet!
‘Wel Maurits, beter zulk een varken dan Duitschers niet waar?, antwoord ik. Maar wat gaan we nu doen? We gaan dit beestje hier toch niet voor de moffen achterlaten? Daarop neemt Maurits het initiatief en ontvouwt zijn plan.
Maurits: “Korporaal, kom geef mij uwe bajonnet maar, daar zal ik het ook wel mede klaar spinnen! Zoo! Help mij nu maar het varken vangen. Hier korporaal, eene sterke touw, ik zal deze oude baal over het dier zijn kop trekken en het beletten te schreeuwen. Gij, gij bindt stevig een der pooten en vooruit er mede naar de slachtbank!”
Zo gezegd, zo gedaan. Het varken snuffelt en snorkt om zich heen maar telkens wij het willen grijpen, springt het weg. Tot eindelijk Maurits het beest te pakken krijgt. Het bajonet blikt in het ochtendschemer en verdwijnt met een krachtige stoot in de keel van het dier. Een scherp geluid ontsnapt het varken en weergalmd tegen de kale muren van de boerderij. Plots klinken geweerschoten en het fluiten van houwitsers.

Jongen met varken en biggen. Deze foto is vermoedelijk genomen op een boerderij in Haasdonk ergens rond de Eerste Wereldoorlog (collectie HHKLVB, fotograaf Kamiel Van de Velde)
Het dier wil maar niet zwijgen en het zweet breekt ons uit. Twintig, dertig bommen klieven door de lucht en ontploffen met wild geraas op de boerderij!
Maurits maakt er snel een einde aan. Hij hakt en kerft, en snijdt het dier in stukken zonder te letten op het gevaar. Het regent bommen en granaten. Op vijf meter afstand spat een bom uiteen. Het schroot vliegt ons rakelings voorbij. Niemand raakt gewond maar het is tijd dat we de benen nemen. Wij verzamelen de beste stukken vlees en binden ze op onze rug. Daarna kruipen we op handen en knieën terug naar onze loopgracht, waar wij triomfantelijk worden onthaald.
Alles is uiteindelijk zonder erg afgelopen. We krijgen wel een stevige uitbrander van onze officieren maar deze is al gauw vergeten.
Weldra ligt het lekkere varkensvlees te braden. De aangename geur die de lucht vervult doet onze makkers watertanden en we lachen nu – smakelijk – om het afschrikkende spook van vorige nacht! Jongens, wat was dat lekker!