De calvarietocht naar Frankrijk
De aftocht uit Namen is een feit. Van alle kanten komen de Belgische troepen naar de stad afgezakt. Wij, de pontonniers, krijgen het bevel om de bruggen Jambes en Luxemburg met explosieven te vernietigen. Men verzekert ons dat de Duitsers onderweg zijn naar Namen. De stad en citadel worden onophoudelijk bestookt met Duitse artillerie.
Zonder enige bezittingen behalve ons geweer en onze kardoezen beklimmen wij de weg langs Wépion richting Frankrijk. Onderweg treffen wij de bloedige sporen aan van de hevige gevechten die hebben plaatsgevonden tussen de aftrekkende 4de divisie en de voorhoede van het oprukkende Pruisische leger. De bossen van Villers liggen bezaaid met talloze lijken, verbrijzelde wielen, vernietigde kanonnen en opengereten paarden. In de donkere nacht lijkt onze aftocht nog schrikbarender!
Roken doodt … fumer tue !
Onze oversten hebben ons uitdrukkelijk verboden te roken tijdens onze aftocht. Het vuur van een sigaret of pijp zou immers onze aanwezigheid kunnen verraden. Eén van mijn strijdmakkers, een groot liefhebber van tabakswaren, kan de bekoring niet weerstaan en strijkt, beschut vanuit een ondiepe gracht, zijn sigaret aan. Onmiddellijk vuurt een salvo geweerschoten vanuit het bos richting onze verdekte positie. Enkele makkers raken dodelijk getroffen. Wij werpen ons plat op onze buik en vrezen voorwaar dat ons laatste uur geslagen is. Eensklaps horen wij vanachter het struikgewas het ons welbekende qui vive (wie daar?) roepen. Deze roep van de wacht kan onmogelijk van de Duitsers komen, dus springen wij inderhaast overeind en roepen luidkeels dat wij Belgische strijdkrachten zijn op aftocht naar Frankrijk. Dan pas zien wij de Franse soldaten uit het donkere bos tevoorschijn komen. Met de tranen in de ogen vragen zij om vergeving. Zij hadden ons, nachtelijke bezoekers, voor Duitsers aangezien …