Dag Eléonore,
vandaag heeft mama me meegenomen naar het Nieuw Geestelijk Hof, hier in de Kloosterstraat. De zusters hebben in hun klooster een bakkerij ingericht. Elke dag worden daar 2800 koeken gebakken voor alle schoolkinderen van Beveren en ook nog brood voor de 130 kinderen van de schoolkolonie (daar zou ik een volgende keer graag eens mee naar toe gaan).
Ik ben ook in huize Clippeleyr geweest, aan de Kasteeldreef, waar twee jaar geleden nog een nieuwe school is gebouwd. Dat hebben de zusters aan het Komiteit afgestaan, en elke dag wordt daar een stevig maal bereid voor 300 zwakke kinderen van de parochie. Elke dag om vier uur in de namiddag komen die daar eten. Ik heb hen gezien. Er waren echt uitgehongerde scharminkels bij, met botten die door hun vel staken en vodden die eromheen hingen. Maar zo waren ze niet allemaal. Er waren ook heel nette kinderen bij, met propere kleertjes en een voornaam gezichtje onder keurig gekamde haren.
“Soms valt er eentje zomaar van zijn bank,” zei een van de zusters. “Van flauwte. Als je thuis één liter karnemelk, een paar sneetjes brood en twee patatten moet verdelen onder acht kinderen eet geen van hen zijn buikje vol. Zelfs niet als je die patat met schil en al opeet.” Ik wist niet dat het bij sommigen zo slecht gesteld was, Eléonore. Je had hen dan ook moeten zien schrokken. Het getik van hun lepels tegen hun borden, hun gesmak – het klinkt misschien gek, maar het deed me goed. Weet je: we moeten ervoor zorgen dat ze een mooi Sinterklaasfeest krijgen, en een nog mooier Kerstfeest. (Ik ben trouwens eens benieuwd of kardinaal Mercier weer zo’n brief gaat schrijven als vorig jaar.) Is dat niet het minste wat we kunnen doen? Ik heb al enkele ideeën, ik moet ze nog voorleggen aan mama en Elfriede. Ze zullen er wel mee akkoord gaan, denk ik. Hoe zouden ze er nou tegen kunnen zijn? Hoe het ook zij: ik houd je op de hoogte!
Je zus, die vol plannen zit.
Blijven plannen, dat schept hoop en geeft moed !