Eléonore,
wat ik nu weer heb meegemaakt. Stomverbaasd was ik. Remi, dat kleine, blonde ventje van Hof ter Saksen, die vroeger bloemen bij ons aan huis bracht, ken je die nog? Die werkt nu bij nonkel Henri in de bakkerij. Ik was er even langsgegaan, vragen hoe het daar gaat, en passant informeren naar neef Florent. Ik ben er iets meer dan een uur gebleven, ze hielden net middagpauze; kletsen met tante Virginie en onze nichtjes is af en toe plezant. Zo saai is het hier geworden, kun je nagaan. Maar het vreemdste gebeurde toen ik naar huis wilde gaan. Die Remi kwam plots achter me aan. Hij wenkte me, deed teken dat ik dichterbij moest komen – het was in de gang, we waren daar helemaal alleen. Ik vond het vreemd, maar ik dacht: wat kan me hier nu overkomen? Dus ik liep naar hem toe. “Wat is er?” vroeg ik hem, misschien niet al te beleefd, als ik er nu aan terugdenk. “Ik heb wat voor je,” zei hij. Bloemen, dacht ik stomweg, ook al zag ik er geen. Wat kon Remi anders voor me hebben? Toen hief hij zijn hemd een beetje op, ik keek vlug weg want ik dacht “wat krijgen we nu?” en toen haalde hij er een stapeltje brieven vanonder, het zat tussen de band van zijn broek. “Ik hoop dat je er blij mee bent,” zei hij. “Maar wees er voorzichtig mee. Zorg dat niemand ze ziet.” Toen lachte hij en ging weer naar achteren, naar de werkplaats. En ik stond daar, met dat pakketje in mijn handen. Een stapeltje brieven, bijeengebonden met een touwtje. En jouw handschrift op de enveloppes. En ons adres. Vlug heb ik ze tussen de rand van mijn rok gestoken, met mijn blouse erover, ik wist niet beter, en ben vlug naar huis gegaan. Gelukkig is het niet ver; anders had ik het niet gehaald, vrees ik. En hier liggen ze nu, jouw brieven. Ik moet ze nog lezen, maar eerst moest ik dit neerschrijven. Ik begrijp er niks van. Natuurlijk had ik al gehoord van routes en sluipwegen voor brieven van en naar het front, maar hoe wij zoiets moesten aanpakken, wisten we niet. En nu dit. Wat heeft Remi met jouw brieven te maken? Hoe komt hij eraan? De volgende keer dat ik hem zie, zal ik hem zeker op de vuurrooster leggen. Maar nu ga ik eerst je brieven lezen. Eindelijk!
Je zus Cécile, die nog steeds trilt van stomme verbazing en hoopvolle verwachting