Remi, 21 augustus 1917

Nog even, liefste Cécile, en ik ben er. Ik zit in een beestenwagen op weg naar huis. Eindelijk. Ik ben zo blij! Het kwam heel plots. Het ene moment lag ik nog in de ziekenboeg in dat hospitaal, het volgende moment lichtten ze me van bed en voerden ze me naar het station. Naar een nieuw kamp, dacht ik bang, want mijn been is nog niet helemaal genezen. De trein zat al goed vol toen ik aan boord ging. De andere mannen bleken ook Belgen te zijn. ‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik aan de man naast wie ik terechtkwam. ‘Naar huis,’ zei hij. ‘Zwans niet,’ antwoordde ik, want in grapjes had ik geen zin. Maar toen bevestigden de anderen wat die man had gezegd. ‘Zijn jullie zeker?’ vroeg ik wantrouwend, want hoe kun je nu ooit op aan van wat die Duitsers zeggen, maar één na één herhaalden zij dat dat was wat zij gehoord hadden. ‘Dan zal het wel,’ zei ik toen. Ik was nog altijd niet honderd procent gerustgesteld, maar ik voelde hoe de hoop in me opleefde. En dat was toch zo’n goed gevoel. Daarom, mijn liefste: tot gauw. Wat ik zal aantreffen in Beveren weet ik niet, welke toekomst mij er wacht weet ik al evenmin, maar van één ding ben ik zeker: het moment waarop ik jou weerzie, zal het schoonste uit mijn leven zijn.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s