Dag Stan. Het lijkt lang geleden dat ik je nog eens wat verteld heb. Omdat ik toch geen antwoord krijg? Omdat je nog altijd niks van je laten weten hebt? Omdat ik geen zin meer heb om je over de oorlog te vertellen? Ik weet het niet. Het is een gewoonte geworden, oorlog. Alsof het nooit anders is geweest. Alsof jij altijd al weg bent geweest en wij nooit samen in het park rond Hof ter Saksen hebben gewerkt. Dat waren nog eens mooie dagen. Schone herinneringen. Van tijd tot tijd overvallen ze me – vooral als ik bezig ben in de tuin van Ter Gaever, en voor heel even alles om me heen vergeet – en dan vraag ik me af of ik het me allemaal niet gewoon verbeeld. Mijn verstand weet dat er andere tijden zijn geweest – deze foto is het bewijs – maar mijn gevoel zegt iets anders. Dat volgt niet. En misschien is dat niet eens zo slecht. Van alles voelen, bedoel ik dan. Te veel voelen. Het maakt het leven soms alleen maar ingewikkelder. Hoe dan ook heb ik me voorgenomen om binnenkort de familie nog eens te proberen te bezoeken. Het is lang geleden. Ze zullen schrikken als ze me zien opdagen. Ook jij zult me niet meer herkennen, Stan. Ik lijk niet meer op de Remi op onze foto. Ik ben het, en toch ook weer niet. Het is een vorige versie van mij op die foto. Soms beeld ik me in dat ook jij, waar je ook bent, naar die foto kijkt en dan aan me denkt. Het is een plezante gedachte, maar ze maakt me ook triest. Maar goed, een bezoek aan de familie. Of het zal lukken weet ik niet, met die grens tussen Generaal-Gouvernement en Etappengebied, en met dat been van mij. En er is mond- en klauwzeer uitgebroken. En schurft bij paarden. Vee- en varkensmarkten worden afgelast, rond de hoeve van Van Esbroeck op de Vesten – weet je nog? – wordt een spergebied ingesteld. Straks mag misschien niemand zich nog verplaatsen om verspreiding tegen te gaan. Dan is dat ook maar zo. Dan blijf ik gewoon hier. Met deze foto in mijn borstzak en mijn hoofd vol herinneringen die ik niet wil vergeten.