Dagboek WOI

E.H. De la Croix, 22 augustus 1916

Mijn parochie zindert van verontwaardiging. Leo Elewaut, een vaderlandslievende jongeman uit een gerespecteerde familie van alhier, is drie dagen geleden omwille van zijn overtuiging en zijn liefde voor onze koning en ons land, naar Duitsland weggevoerd. Hij is de zoon van de betreurde Theofiel Elewaut, onze plaatselijke geneesheer die in de eerste maanden van deze vermaledijde oorlog zijn echtgenote volgde tot bij Onze Lieve Heer. Leo is de jongste zoon van het gezin, werkelijk een voorbeeldige student. Al mijn parochianen bidden voor zijn veilige terugkeer. Wie weet wanneer en in welke gezondheidstoestand we hem hier in Haasdonk zullen terugzien. Zullen we hem ooit nog terugzien?

Eerwaarde De la Croix, 18 juli 1916

De voedselbevoorrading wordt voortdurend moeilijker. Mijn gelovigen lijden steeds meer honger. Ze ondervinden hoe langer hoe meer problemen om hun kinderen en onze ouderlingen te voeden. Ook in andere parochies wordt de toestand onhoudbaar. Blijkbaar is zelfs de burgemeester van Hulst gealarmeerd. Op welke manier is me niet duidelijk. In elk geval – zo wordt toch verteld als de Duitsers niet in de buurt zijn – heeft de burgervader van Hulst zich in het gezelschap van enkele bakkers naar de grensovergang bij Kapellebrug begeven om met enkele Wase burgemeesters en de bezetter te onderhandelen over de levering van brood aan het Waasland. De verschillende partijen zouden tot een akkoord zijn gekomen: de Hulsterse bakkers mogen brood leveren aan de parochies van het Land van Waas. Afwachten of ook mijn arme parochianen van die neuwe regeling zullen kunnen meegenieten.

E.H. De la Croix, 20 juni 1916

Het is alweer enige tijd geleden dat ik u nog een bericht stuurde, waarde lezer. Hier in Haasdonk gebeurt niet meer zoveel, het leven gaat hier zijn bezette gang. Ik hang dus af van informatie die me van elders uit onze streek bereikt. Dat is niet eenvoudig, altijd clandestien, zonder dat de Duitsers hiervan lucht krijgen en steeds onregelmatig.

Deze week is mij ter ore gekomen dat in het uitgesperde gedeelte van Prosperpolder alle weerbare mannen – dat zijn diegene tot de leeftijd van 45 jaar – zich om de twee weken bij de Duitsers moeten aanmelden. Ze moeten hun eenzelvigheidsbewijs meebrengen om te laten afstempelen. Die controle dient om te beletten dat die mannen via Holland het Belgische leger zouden proberen te bereiken.
Met de voedselvoorziening is het er erbarmelijk gesteld. De parochianen van confrater Van Haelst mogen niets invoeren vanuit Holland. Daarom is er een plaatselijk Comiteit opgericht waarlangs alles moet geschieden. De mensen vragen zich werkelijk af waarom den elektrieken draad verplaatst is, in februari. De boeren kunnen hun Hollandse akkers bewerken, dat wel, maar verder ….

De boeren van Kieldrecht moeten blijkbaar iedere week met hun paarden naar een monstering komen waar de Duitsers de beesten komen keuren. Waarom? Om ze op te eisen, natuurlijk. Als dat zo doorgaat, zullen er op de duur geen paarden meer overblijven in Kieldrecht. Hoe moeten die akkers dan nog bewerkt worden?

Juwelier bakt gendarme een poets

Eerder in zijn dagboek beschreef frontsoldaat Struyf op 27 februari 1915  hoe hij en zijn strijdmakkers van de 1ste Compagnie Hulptroepen der Genie in een smidse nabij Hoogstade-Linde de verveling probeerden te verdrijven door ringen te maken uit koperen vijf cent franken. Het idee hadden ze gehaald bij de Franse poilus, die de fraai bewerkte ringen tegen geld of in ruil voor voedsel of rookwaar trachtten aan de man te brengen … en met succes.

Frans Struyf redigeerde naast zijn dagboek ook nog een meer prozaïsch geschreven bundel met kortverhalen, zesentwintig in totaal, die inhoudelijk nauw aansluiten bij zijn dagboekervaringen. Eén van de novelles die hij schetst, draagt de titel ‘de soldaat-juwelier’ en verhaalt hoe een vriend van Struyf een soldaat van de Gendarmerie in de luren legt.

Deze vriend-juwelier zint op wraak omdat de militaire politie, de Gendarmerie, hem eerder een stuk loopgravenkunstwerk (Trench Art) heeft afgepakt. Hij begint aan een nieuw kunstwerk, een prachtige doosje, waarbij vier Duitse houwitserkoppen als poten dienen. Hij verstopte het doosje heimelijk onder zijn strozak en werkte ‘s avonds bij het flauwe schijnsel van een nachtlampje onvermoeibaar verder aan zijn ‘fabricaat’. Het doosje was een echt huzarenwerk, kunstig met bloemen gegraveerd. Op de bodem lagen een sigarettenkoker, een solferdoosje en een prachtige obuskop waar men lucifers in kon steken. Het deksel van het bewaardoosje sloot zeer vernuftig met twee puntige haakjes in een springslot. Nadat de rookwarendoos volledig was afgewerkt, liet de maker het kunstwerk achteloos aan het voeteinde van zijn bed liggen. Op dat moment kwam een  gendarme binnen die het kunstwerk opmerkte. Betrapt! De vriend-juwelier probeerde het op een akkoordje te gooien. De politieman kreeg het kleinood, in ruil voor stilzwijgen. De gretige ‘pakkeman’ ging in op het aanbod, hij nam de doos aan en stak zijn hand in het ‘kofferken’. Hij greep naar de prachtig versierde obuskop om hem van dichtbij te bewonderen en plots … weerklonk een pijnlijke kreet doorheen de barak. Het deksel bevatte immers een geheim veermechanisme waardoor, ééns de politieman naar de kop greep, dichtsloeg en de puntige haakjes van het slot zich in de hand van de inhalige politie-soldaat boorden. De barak daverde onder het gelach en gehoon van de soldaten. Helemaal aangedaan door dit voorval, verloor de gefopte soldaat meteen zijn arrogantie en verliet hij al vloekend en vol schaamte de barak. De fopdoos werd niet in beslag genomen en de juwelier-grappenmaker werd niet langer lastiggevallen door soldaten. De slimme grap had zijn gewenste effect bereikt.

Onderschrift: De soldaat juwelier! Een kreet, vol pijnlijke verrassing, ontsnapte de lippen van den gefopten pakkeman!

Onderschrift: De soldaat juwelier! Een kreet, vol pijnlijke verrassing, ontsnapte de lippen van den gefopten pakkeman!

Verveling in de loopgraven (1916)

Pentekening Frans Struyf. Getiteld: aux tranchées secteur tranquil., 1916. GAB, daboek Frans Struyf, f° 66

Pentekening Frans Struyf. Getiteld: aux tranchées, secteur tranquil, 1916.  Door de uitzichtloosheid van de loopgravenoorlog en het tijdelijk stilvallen van de vijandigheden nam de neerslachtigheid in de rangen van het Belgische leger toe. Soldaten leden massaal aan ‘le cafard’, een gevoel van neerslachtigheid en heimwee zoals meermaals beschreven door frontsoldaat Struyf. GAB, dagboek Frans Struyf, f° 66.

E.H. De la Croix, 12 april 1916

In mijn vorig bericht beloofde ik u, waarde lezer, meer informatie over de situatie in de parochie Prosperpolder, alwaar den elektrieken draad zuidwaarts is verplaatst. Welnu, confrater Van Haelst is erin geslaagd me enig nieuws te doen toekomen. Nieuw-Arenberg, de helft van Rapenburg, heel den Ouden Doel en het gedeelte van Prosperpolder aan de overkant van de Carolusstraat zijn van pastoor en parochie afgescheiden. Het andere deel van Prosperpolder is bij Holland gevoegd. De inwoners van de Hollandse zijde moesten de verplaatsing van de draad bekostigen. De hele toestand veroorzaakt veel twist en tweedracht onder de nochtans zeer vredelievende bevolking, schrijft pastoor Van Haelst. De inwoners langs de Hollandse kant waren gered, maar de mensen van Rapenburg en in de Carolusstraat die op minder dan 100 meter van den draad wonen, moesten hun huizen ontruimen. Vooraleer de afscheiding definitief werd, heeft mijn confrater het bisdom verwittigd. Alle parochianen die buiten de draadversperring wonen, zijn tijdelijk toegevoegd aan de parochies van Doel en Kieldrecht.
Hoewel van België afgescheiden, blijft het uitgesperde Prosperpolder onderworpen aan alle Duitse verordeningen en opeisingen. De Duitsers hebben de heer Rotthier, de beheerder van de hertog, en koster Feremans aangesteld als dienstdoende burgemeester en secretaris. Zij moeten alle Duitse verordeningen uitvoeren. Levensmiddelen geraken vanuit Holland Prosperpolder nog steeds niet binnen, tenzij het gesmokkeld wordt. Aangezien de grens zeer streng bewaakt wordt, kan dit alleen maar gebeuren met veel last, veel moeite en veel gevaar…

E.H. De la Croix, 16 februari 1916

In Haasdonk is het de afgelopen weken vrij rustig geweest, maar blijkbaar is dat helemaal niet het geval in Prosperpolder. Mijn bronnen die me al eerder inlichtten over de situatie in het streng gecontroleerde grensgebied – en wiens identiteit ik strikt geheim dien te houden – vertellen me dat de Duitse bezetter de grens heeft verplaatst. U herinnert zich wellicht nog mijn berichten over het afsluiten van de landsgrens met een elektrische draad. Welnu, in de nog jonge parochie Prosperpolder is die draad vorige week opgeschoven en wel op zulke wijze dat ongeveer 100 hectare van ons Belgisch grondgebied er nu achter ligt. In dat nieuw uitgesperde gebied ligt de kerk, de pastorij en menige huizen van burgers, werklieden en landbouwers. Mijn confrater, eerwaarde Van Haelst, is samen met een kleine 400 zielen van ons land afgescheiden (en van het overige gedeelte van zijn parochie). Hoe moet dat zo toch verder gaan? Van zodra ik meer informatie ontvang, breng ik u op de hoogte.

E.H. De la Croix, 25 januari 1916

Mijn informant van dicht bij de landsgrens wist me in het allergrootste vertrouwen te melden dat de Duitse bezetter het gemeentebestuur van Kieldrecht heeft bestraft met een boete van maar liefst 1000 mark. En dat allemaal omdat een landbouwer van de gemeente probeerde onder de paardenschouwing uit te komen. Hij beweerde dat zijn paard niet zijn paard was, maar dat van zijn broer die in Kallo woont. De burgemeester van Kieldrecht heeft te goeder trouw een attest afgeleverd waarin hij bevestigde dat de boer het paard tijdelijk van zijn broer had geleend. Hoe de Duitse legerleiding er uiteindelijk achter is gekomen dat het verhaal niet met de waarheid strookte, wist mijn bron niet te vertellen. De veroordeling heeft niet lang op zich laten wachten en de bestraffing zal in Kieldrecht hard aangevoeld worden. Het gaat in elk geval om een zeer verontrustende evolutie, als u het mij vraagt …

Daniël Frans Struyf, 3 januari 1916

Nieuwjaar. Hoewel wij het oude jaar 1915 met vreugdekreten begraven hebben, is ook het nieuw aangezette jaar weinig hoopvol ingezet. De kanonnen bulderen onophoudelijk. Laten we hopen dat dit geen slecht voorteken is, we zullen moeten afwachten. …  Zoals gewoonlijk gaan wij terug aan het werk. Op aandringen van onze aalmoezenier zijn wij sinds enkele dagen met enkele soldaten na het werk begonnen met muzieklessen. Een Antwerpenaar, werkzaam in de School van de Koningin te Wulveringem, komt ons op de piano begeleiden. De lessen vinden plaats in de meisjesschool van de gemeente. Niet veel later voeren wij een tweestemmige mis uit in de kerk van Vinkem, tot grote tevredenheid van de almoezenier en de aanwezige burgers, die zulke mooie muziek in hun kerk nog nooit gehoord hadden.

Ik heb ook een andere slaapplaats gevonden. Samen met twee vrienden logeer ik in een kleine schuur. Het zijn heel brave mensen die hun huis hebben opengesteld voor vluchtelingen uit Antwerpen. Deze Antwerpenaren zeggen dat ze mijn zuster Marie goed kennen.  Als wij ’s avonds geen repetitie hebben, lees ik hen de gazet voor. Zij zetten dan hun ogen en oren wijd open en zijn verbaasd als zij merken dat ik de Franse krant al lezend naar het Vlaams vertaal.

Onze oude uniformen worden ook verruild voor een nieuwe kakikleurige uitrusting. Hierdoor zijn we helemaal onherkenbaar geworden. Volgens sommigen lijken we nu op de Engelse Tommies.

Wulveringem: op bezoek in 'School van de Koningin'

Op 2 september 1915 werd te Wulveringem een school opgericht voor de kinderen van de frontstreek, onder bescherming en patronage van koningin Elisabeth, en met hulp van miss Fyfe en gravin Marie Van den Steen, gravin de Jehay. De scholen in de frontstreek werden immers opgeëist door militairen en waren vaak het doelwit van beschietingen en bombardementen.

http://

E.H. De la Croix, 14 december 1915

De zusters van het klooster hebben een bewogen jaar achter de rug. Ik heb u er al meermaals over bericht. Zuster Tarsilla heeft zich waarlijk geweerd als een duivel. Onze Lieve Heer zal haar dat zeker wel vergeven. Twee maanden hebben de zusters Duitsers te logeren gehad. In die periode hebben ze twee maal geprobeerd ons klooster in te richten als krijgshospitaal. Ze eisten daarvoor met veel poeha al de mooiste zalen van het klooster op. Op geen enkele manier kon zuster Tarsilla hen van dat goddeloze plan afbrengen. Ten einde raad heeft ze zich tot de generaal gewend, die toen in het klooster van de congregatie van Sint-Anna op het Vlaams Hoofd verbleef. Gelukkig, want dat bleek de uitkomst: de moffen kwamen niet af met hun hospitaal en de zusters misten de beleefdheid hen uit te nodigen. Vervolgens zijn ze gespaard gebleven van hun onaangenaam gezelschap.