de Lovie

Maria Cornet d’Elzius de Peissant, 10 juli 1915

Liefste René

Ik heb net een brief ontvangen van tante Phina uit Folkestone. Net zoals ik, is ook zij heel erg bezorgd om jou, want om het leven in een kamp zoals Auvours aan te kunnen, heb je een ijzersterk gestel en een stevige moraal nodig. Is dat na twee maanden kampleven nog allemaal intact? Noch in Folkestone, noch in Proven hebben we enig nieuws van je ouders ontvangen. Heeft je mama je misschien rechtstreeks kunnen bereiken?

Tante Phina en oom Charles hebben een brief ontvangen van Richard, de hoofdtuinier van Cortewalle en Ter Vesten. Hij kijkt uit naar hun thuiskomst. Volgens hem is het in Beveren heel rustig, hoewel het er krioelt van de Duitsers! Tante Phina en oom Charles weten werkelijk niet wat te doen. Ofwel terugkeren begin september, ofwel een tweede winter in Folkestone doorbrengen? Een verlenging van hun ballingschap lijkt hen helemaal geen aantrekkelijk idee. De definitieve keuze zal wellicht afhangen van wat de andere Belgen in Folkestone beslissen te doen, schrijft tante Phina. Ze verwacht dat velen van hen voor de winter naar het vaderland zullen terugkeren. Misschien volgen ze dan wel?

Een stevige omhelzing van ons allemaal,

Tante Maria

Maria Cornet d’Elzius de Peissant, 30 juni 1915

Lieve René,

Wij krijgen op De Lovie geregeld bezoek van Belgische officieren. Ze zijn hier zeer welkom, want wij leven hier nu al 15 maanden volledig afgezonderd van de rest van België.
Wij zijn omringd door ruïnes. Gelukkig heeft het bombardement van Poperinge tot nog toe weinig schade veroorzaakt maar toch zijn de burgers vertrokken, uit angst voor wat gebeurd is met Ieper. Daar is niet één onbeschadigd huis meer te vinden. De brokstukken bedekken er de lijken: het is afgrijselijk.

Sinds oktober hebben we heel veel soldaten op het domein: Fransen, Engelsen, militairen verbonden aan het hoofdkwartier, personeel van de ambulancediensten, en ga zo maar door. Ook op dit ogenblik zit alles vol. Er hangt hier heel veel animo in de lucht.

Van bommen zijn we tot nog toe gespaard gebleven, afgezien van de explosie van een grote granaat die net voor het kasteel neerviel en een massa shrapnels alle kanten van het terrein opstuurde. Als souvenirs van die vermaledijde oorlog.

Tante Maria

 

Jozef Simons, 2 mei 1915

Oorlog in zijn volle betekenis

De beschieting van Poperinge is sinds enige dagen stilgevallen. De Duitsers sparen hun granaten zeker op voor de frontlinie … Gisteren en eergisteren keerden heel wat Poperingenaars terug naar hun huizen. Vandaag, zondag, leest een priester om 8 uur de mis in de Sint-Bertinuskerk en ik besluit er ook heen te gaan. Ik geniet van mijn wandeling, het is mooi weer, maar nog een beetje koel, zo vroeg in de ochtend.

In de getroffen stad zie ik daken zonder pannen en gebroken ruiten. In de Pottestraat kom ik langs een granaatput van zo’n 3 meter diep en met een omtrek van wel 30 stappen. De Grote Markt heeft weinig geleden, hoewel van een van de grotere huizen alleen nog een muur recht staat waartegen een bordje hangt: ‘vaccinatiebureel’. In de Sint-Bertenskerk zijn de pas herstelde ramen nog intact. Ze waren op 12 maart, bij een aanval met een Taube, aan diggelen gegooid.
Na de mis loop ik verder rond in de stad. Ze heeft minder schade opgelopen dan de Engelse pers liet uitschijnen. Vooral de Veurnestraat en de stationsbuurt zijn zwaar getroffen. Misschien moet het ergste nog komen?

Aan een pas heropende herberg troepen wat jonge mannen samen om een pint te pakken. Ze zijn tussen de 18 en de 25. Ze moeten zich voor 15 mei aanmelden en kijken ernstig. Ze zijn zich hier, zo dicht bij de frontlijn, maar al te goed bewust van de volle betekenis van dat vreselijke woord: ‘oorlog’.

 

Naar J. Simons, Schetsen en verhalen van een kanonnier, Excelsior Brugge, 1926. Deel I Brieven uit de oasis, p. 28-30

JOZEF SIMONS, 28 april 1915

Poperinge onder vuur

Oorlogsnieuws verwacht u van ons, uit Vrij België, van achter het front, uit de hoppestreek die nu lijkt op een reusachtig legerkamp waarin verschillende huids- en uniformkleuren in elkaar overlopen? Steeds moeilijker wordt het: mijn laatste brief, vol met interessante wetenswaardigheden over plaatsnamen, militairen en legeroversten is door de censuur verticaal geklasseerd. Ik onderneem nu een nieuwe poging, in de hoop dat dit bericht u wel bereikt.

Het belangrijkste nieuws van de week is voor ons een kwestie van leven en dood: sedert vorige vrijdag slaagt Frits erin om ons onder vuur te nemen. Dagelijks komen, met Duitse stiptheid, vier Oostenrijkse marmieten van kaliber 305 voorbij om drie kilometer verder neer te vallen, met een gekmakend gebulder te ontploffen en Poperinge te ‘vermoorden’. Gisteren en vandaag zijn er geen mensenlevens te betreuren. De stad is verlaten en in de vernielde Veurnestraat is de hop van de zolders op straat geslingerd.

Helemaal anders ging het er zondag aan toe. Toen viel de eerste bom op het gasthuis dat nog niet was ontruimd. De granaat scalpeerde een ziekenzuster, terwijl de vrouw die ze te drinken gaf, helemaal werd verpletterd. In diezelfde zaal vonden nog drie andere zusters en zes zieke burgers de dood…

 

Naar J. Simons, Schetsen en verhalen van een kanonnier, Excelsior Brugge, 1926. Deel I Brieven uit de oasis, p. 25-26

JOZEF SIMONS, 26 DECEMBER 1914

Kerstavond in het kasteel de Lovie. Het vriest dat het kraakt. Voorbij Ieper bulderen de kanonnen. Bij de stallingen en de buitengebouwen zingen de ingekwartierde Lotharingse soldaten van het Franse XXste korps wondermooie meerstemmige kerstliederen. In het kasteel heerst een hectische drukte: tijdens de middernachtmis doen Caroline en Louis hun eerste communie. Het feest vindt plaats in de grote zaal op de eerste verdieping. Tegen de muur hangt een Belgische vlag met een hoek vastgemaakt aan het kruisbeeld. De tafel doet dienst als altaar. Daarvoor is een trede getimmerd en aan weerszijden staat een kerststal opgesteld. De zaal is versierd met tapijten, palmen en winterbloemen. De grote kinderen komen aanzetten met extra lichten, stoelen en banken. Gravin Maria kijkt toe en speelt scheidsrechter.

Vanaf half twaalf is het een aan en af rijden van wagens met hoge gasten: vooral officieren die in de loop van de voorbije drie maanden in de Lovie ingekwartierd zijn geweest. Om middernacht zit de zaal eivol. Monseigneur Ruch, hulpbisschop van Nancy, gaat de plechtigheid voor. Twee aalmoezeniers assisteren hem. Op de bank zitten, helemaal in het wit, de twee communicantjes. De twee oudsten houden hen het communiekleed boven het hoofd. Rechts in de zaal hebben de familieleden, de huisgenoten en enkele buren van het gehucht vlakbij plaatsgenomen. Links zitten de officieren met vooraan generaal Balfourier gevolgd door de onderofficieren en ten slotte de manschappen. Ze staan tot op de trappen. Aan het harmonium zingt een Frans priester-soldaat. Na het evangelie houdt mgr. Ruch een korte toespraak over het vredesfeest terwijl honderdduizenden christenen elkaar beschieten.

De plechtigheid is ontroerend en indrukwekkend. De gelovigen bidden voor hun dierbaren, alle soldaten en een spoedige vrede.

Even later rijden de wagens weer af en aan. De familie en de huisgenoten trekken zich terug op hun kamers. Om 2u houdt het Duits geschut plots op: de start van een grootscheepse infanterieaanval.

Stille nacht, heilige nacht.

Naar J. Simons, Schetsen en verhalen van een kanonnier, Excelsior Brugge, 1926. Deel I Brieven uit de oasis, p. 21-24