Gisterenavond kwam een wielrijder mij verwittigen dat ik mij onmiddellijk naar Damme moest begeven. Daar aangekomen zou ik nieuwe bevelen ontvangen. Wanneer ik om 11 uur ’s avonds eindelijk in Damme toekwam, stond de plaatselijke veldwachter mij met ongeduld op te wachten. Hij bracht mij tot bij de burgemeester van Damme die mij het nieuws meedeelde dat mijn compagnie reeds naar Oostende vertrokken was. Het bevel luidde dat ik zo snel mogelijk mijn compagnie moest vervoegen. Omdat het laat was, bracht ik de nacht door in de burgemeesterswoning.
Vanmorgen raadt de burgemeester mij aan zo vlug mogelijk Damme te verlaten, hij vreest immers dat de Duitsers reeds tot in de buurt van Brugge genaderd zijn. Wat moet ik nu doen? Ik ben werkelijk radeloos. Ik zou naar Holland kunnen vluchten, maar welke gevolgen zou desertie met zich meebrengen? Mijn wanhoop bespeurend komt mijn vriendelijke gastheer met een oplossing: hij geeft mij burgerkledij en stelt voor dat ik mij, ontdaan van wapens en militaire insignes, onder de burgerbevolking meng en zo mijn compagnie tracht te vervoegen. Ik volg deze goede raad op en, steunend op Gods genade, vertrek ik op pad. Onderweg kruis ik tal van mensen die Brugge ontvluchten. De Duitsers hebben reeds Brugge ingenomen. Wanneer ik Brugge binnenkom, lijkt de stad overspoeld door een golf van grijze soldaten. De handen in de broekzakken, als een lompe nieuwsgierige boer, trek ik door de stad. Zonder haast en onverschillig, om geen argwaan te wekken. Twee uur later bevind ik mij op de weg naar Oostende. Oef, ik heb het gehaald!
Beste Daniël,
Ja, je hebt het gehaald. Maar let wel… je hebt “het” nog niet gehaald. Pas nu goed op jezelf want er staat je een harde strijd te wachten. Ik ben geen helderziende; ik kijk niet in de toekomst. Neen Daniël, ik heb het geluk om in “uw” toekomst te leven, in een tijd van vrede waarvoor jij gevochten hebt. Dank daarvoor !
Ik zal voor je bidden.
Ernest Smet