Ik ben terug thuis, Stan. Ik heb ons Fien en haar kleintjes en schoonouders een eindje weggebracht. Een mens is een raar beestje. Na alles wat ze meegemaakt hebben, wilden ze naar huis. Kun je dat nu geloven? Ik wilde helemaal niet dat ze gingen. Fien heeft me hier geweldig geholpen; na de eerste schrik was ze weer terug dat potige vrouwmens geworden dat we kennen. ‘En als we nu eens allemaal weggaan,’ probeerde ik nog. ‘Naar Nederland?’ Daar gaan ze allemaal naartoe, Stan. ‘Ik ga nergens heen,’ baste va. ‘En ik ga naar huis,’ zei Fien. Ik kon er niks tegenin brengen. Ik zal haar missen, ik voel me nu weer zo alleen. Wat hoopt ze daar toch te vinden? Wat zal er daar met hen gebeuren? Ik ben bang voor hen, Stan, dat mag je wel weten. Niet dat hier alles zo rustig is. Een komen en gaan is het hier. Hele hordes vluchtelingen komen dagelijks voorbij, op weg naar Nederland. Met alles wat ze kunnen dragen of meeslepen of voortduwen. Gisteren vond ik er in het park van het kasteel. Ik heb hen weggejaagd. Ik dacht dat meneer dat wel zou willen, maar ik weet niet of ik daar goed aan heb gedaan. Het gaf zo’n slecht gevoel. Ook op het kasteel zelf is het druk. Overal zowat eigenlijk. Niet alleen in het fort zitten soldaten. Ook in boerenschuren in de buurt slapen ze – en ’s anderendaags breken ze diezelfde schuur misschien af. Want het gaat gewoon door, Stan, het afbreken en platbranden en spitten. Al die mooie dreven en boomgaarden, al die mooie plekjes in onze polders… Eén afgebrande vlakte maken ze ervan, met rollen pinnekensdraad. Mooi kun je dat echt niet noemen. Om te wenen is het. En het zijn niet alleen soldaten die dat doen (doe jij dat ook, Stan?), ook mannen uit het dorp. Dat moet hen toch zeer doen? Je zou de boeren moeten horen. Op sommige plekken mag je zelfs niet meer door. Dan staan er wagens dwars over de baan, of er liggen boomstammen of takken. Alleen als je het wachtwoord kent, of het juiste pasje hebt, mag je nog door. En de laatste dagen horen we steeds vaker een dof gedreun, als onweer in de verte, en soms begint de grond onder onze voeten dan zelfs te daveren. Echt waar! Dat komt door de beschietingen van de forten rond Antwerpen. Meer weten we niet. We worden er heel zenuwachtig van. Bij elke dreun slaat moeke haar handen voor haar oren en begint te jammeren. Ik weet niet wat we daar allemaal van moeten denken. Zit jij in een van die forten, Stan? Als ik dat gebulder hoor, hoop ik haast van niet. Ik bid voor je, Stan. En ook voor ons.
Bste, Ik wil mee met je bidden nu de oorlog steeds dichterbij komt. Antwerpen wordt gebombardeerd. De inwoners zullen vluchten… ja over De Schelde. Mensen in nood zijn creatief en dapper. Soms ontdekt een mens dan pas welke kracht er in zichzelf verscholen zit. Geef ze een warme doortocht door Beveren. Ja, ik wil ook voor hen bidden. Vluchtelingen zijn van alle tijden. Zij moeten steeds geholpen worden. Zij vluchten voor het geweld van machtswellustelingen. Eens moet men deze agressie een halt toeroepen. Maar hoe ?