Eléonore,
het is zover. Antwerpen is gevallen. En ze hadden nog zo gezegd dat dat niet kon! Je kunt je niet inbeelden hoe bang ik was toen we het hoorden. Al hadden we natuurlijk allang door dat er iets niet klopte. Eerst vertrokken alle Belgische soldaten uit het dorp, toen kwamen er hele colonnes voorbij op de baan en langs het spoor, uit Antwerpen weg. Na hen kwam een ellenlange sliert van burgers op de vlucht. En nog wilde pa niet weg. Die stomme winkel altijd! Maar omdat we zo hard aandrongen stuurde hij maman en mij uiteindelijk toch weg. We moesten naar oom Hilaire, in Gent. Veel te laat natuurlijk. Treinen reden niet meer – het is te zeggen: niet voor ons, en auto’s waren opgeëist. Begin er maar aan. Het was gewoon geen doen. De straten zaten overvol, zowel van soldaten als van gewone mensen. Je kon bijna geen stap voor de andere zetten. En dan al dat lawaai… Maman was zo overdonderd dat ze na een half uur gewoon rechtsomkeert maakte! Wat kon ik anders dan haar terug naar huis te volgen? We hebben ons dan maar in de kelder verschanst. Op het moment zelf dacht ik daar niet over na, maar achteraf bekeken vind ik het wel dom van ons. Wie gaat er nu uit eigen beweging in de val zitten? Maar goed, het was niet het moment voor weldoordachte keuzes of filosofische overwegingen. We dachten gewoon niet meer. Alleen doodsangst voelden we. En zo zaten we daar te luisteren naar de geluiden van buitenaf. Het was heel verwarrend allemaal. En beangstigend. We wisten echt van niets. Maar nu zijn ze hier, de Duitsers. Ze komen en gaan. Eerst hoor je het gestamp van laarzen, dan enkele geweerschoten, wat geblafte bevelen en een lied. Jawel, ze zingen, in mooie rijtjes op de Markt. Met die stomme pinhelmen op hun kop! Maar al met al blijft alles vrij rustig. Ze brengen hier de nacht door – waar, dat weet ik niet; wij sluiten ons op in huis. En de volgende dag marcheren ze weer weg. Maar ’s middags komen er nieuwe. En ook die marcheren de volgende dag verder. En zo gaat het maar door. Al die tijd zijn maman en ik niet meer buiten geweest; je moet het nu ook niet gaan zoeken. En blijkbaar komen wij er goed vanaf, want bij de zussen Van den Berghe, de kleermaaksters in de Zandstraat, hebben ze hemden, jassen, hoeden, wijn enzovoort gestolen, en ook in de kippenkwekerij van kasteel Bosdam hebben ze een veertigtal hanen en kippen meegenomen. En burgemeester Van Raemdonck is ervandoor. Dat heeft papa horen zeggen toen hij even zijn kop buiten stak. Ik denk dat wij een heel goede engelbewaarder moeten hebben; misschien heeft het er ook mee te maken dat papa het bord Delicatessen van de gevel heeft weggehaald en de vitrine heeft leeggehaald, ook al is die nog steeds dichtgetimmerd. Wie weet. Dat is hoe het er hier nu voorstaat, Eléonore. Bij een zwak kaarsje zit ik deze brief vol bibberige letters te schrijven. Ik heb geen glazen bol, ik weet niet hoe het verder moet. Ik weet niet eens of deze brief je ooit zal bereiken. Het enige wat ik hoop is dat onze beschermengel, die tot hier toe zo’n goed werk heeft geleverd, ons niet in de steek laat. En dat ik jou vlug terug mag zien.
Cécile
Beste Cécile,
Neen, ik heb ook geen glazen bol, maar ik leef in de toekomst. Je zal dat natuurlijk niet begrijpen, maar deze blog is gemaakt in 2014 en wij herdenken (of moet ik zeggen “gedenken”) dit jaar de miserie, maar ook de moed van de mensen die 100 jaar geleden “geleden” hebben onder het oorlogsgeweld van “De GROOTE OORLOG”.
Ik weet niet wat er uiteindelijk met jou en je familie gebeurd is, toch wil ik jou en je familie veel moed inspreken en hoop dat jullie binnen 4 jaar (ja, want deze oorlog zal 4 jaar duren) mogen meefeesten bij de overwinning van het “goede” op het “agressieve kwade”.
Ernest