Remi, 9 maart 1915

Het is waar, Stan: ze hebben ons opgedeeld. Er loopt nu ook een grens tussen de dorpen, met prikkeldraad en wachtposten en al. Ik heb het gezien. Fabrice heeft me meegenomen naar Vrasene, en dat moest allemaal in ’t geniep. Eerst zijn we gaan kijken naar zo’n wachtpost, aan ’t Zillebeek. Er is daar een smid, Alois Van Hoeyweghen, zijn vrouw Julia baat er een herbergje uit. Dichter zijn we niet geraakt en dat was niet nodig ook. Die smid en zijn vrouw hebben 37 Duitsers ingekwartierd gekregen. 37! Ik vroeg me af hoe dat gaat, zo’n hele dag tussen de moffen, maar ik durfde het niet te vragen. Zo op het eerste gezicht vielen ze wel mee; het waren al wat oudere mannen. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar die vallen meestal wel mee. De gewone soldaten, bedoel ik, niet de officieren, die voelen zich te goed voor Jan en alleman. We zijn niet lang gebleven bij Alois en Julia. Daarna heeft Fabrice me meegenomen naar zijn broer. Met een hele grote omweg. Via wegels, over de velden, zelfs door tuinen – hij kent de mensen daar goed. ‘In de zomer zal het gemakkelijker zijn,’ zei hij. ‘Dan staat alles groen en staan de gewassen op de velden hoog.’ Ik was de hele tijd bang dat we gezien zouden worden door patrouilles. Die ulanen met hun speren en dat zotte ding op hun kop, ik moet er niet veel van hebben. Maar alles is goed verlopen. Ik ben ook bij Marie van onze Gust langs geweest; ze was niet thuis. Misschien probeer ik het later nog eens. Als ik tijd heb. Als ik wil, kan ik terug op het kasteel gaan werken. Mijn job van vroeger. Ik weet niet of ik wel voor de Duitsers wil werken. Of moet ik dat anders zien? Als ik het park blijf onderhouden, doe ik dat dan voor meneer, voor als hij terugkomt? Ik weet het niet. Misschien is het wel een kans. Er is nog maar heel weinig werk. Alleen de blokmakers kunnen het werk niet bijhouden; die moeten massa’s klompen maken voor het Komiteit, ze kunnen ze niet eens behoorlijk afwerken. Maar hoeveel dokwerkers, handwerkers, timmerknechten, metseldienders, zitten niet met hun duimen te draaien? Ze krijgen hulp van het Komiteit, maar een vetpot is dat ook niet. In ruil moeten ze helpen met het kuisen van de beken en het ophopen en onderhouden van de straten. Een paar dagen per week maar. Ze worden dan betaald door de gemeente. Daar komt nog bij dat de pinhelmen hen extra streng in het oog houden. Vooral de dienstplichtigen. Om de twee weken worden hun namen afgeroepen voor het gemeentehuis, om te zien of ze er nog zijn. Er willen er te veel naar Holland, en zo naar het front. Fabrice is er ook bij. Ik hoop dat hij hier blijft, Stan. Hij komt soms wat grof uit de hoek, maar ik heb veel aan hem. Maar jouw raad zou ik ook nog steeds goed kunnen gebruiken. Want gemakkelijk is het allemaal niet.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s