“Tommy kommt”, zeggen ze, en ze maken dat ze wegkomen. Tommy zou Brugge al bevrijd hebben, en Gent. Kunnen we dat geloven? Er zijn redelijk wat luchtaanvallen, dat wel. En chaos is er ook. Af en aan lopen ze. Ze laden karren vol met huisraad en kleren, paperassen steken ze in brand. Je zou het Casino en de Kommandantur in de Zandstraat moeten zien, en Cortewalle – zwijnenstallen zijn het geworden, een echt schande is het. En ze proberen het nog wel, hoor, ons schrik aan te jagen. Ze hangen plakkaten uit met de waarschuwing dat wie met de Belgische vlag rondloopt zes maanden gevangenis riskeert en boetes tot 20 000 Mark. Maar niemand kijkt ernaar. Of is er nog van onder de indruk. Ze grommen nog, maar ze bijten niet meer. Daar hebben ze de kracht niet meer voor. Zelfs hun eigen manschappen gehoorzamen niet meer. Alle respect voor officiersinsignes en andere uiterlijke kenmerken van gezag is verdwenen.
‘Dit zint me niet’, zegt mama – het is een van de weinige dingen die ze nog zegt.
Waar is ze bang voor? Hebben we nog iets te verliezen? Alles wat waarde had in ons leven is verdwenen. Zelfs Jozef Van Hul, die zo getalenteerde jongeman die ik bij onze mentor Piet Staut heb mogen leren kennen – waar is die tijd gebleven? – komt nooit meer terug. Het stond in de krant, dat hij gesneuveld is bij Diksmuide, al een maand geleden ondertussen. Ik blijf er maar aan denken. Net als aan al de rest.
En toch zeg ik: ‘Het komt wel in orde, mama.’ En ik aai haar hand, haar hoofd, net alsof de rollen zijn omgedraaid en ik de moeder ben geworden en zij mijn kind.