Remi, 19 november 1918

Het is voorbij. Vorige week is de wapenstilstand ingegaan, en wij zijn bevrijd. Zingend zijn de laatste Duitsers vertrokken – jawel, de meeste waren maar wat blij dat ze naar huis konden! – en zingend zijn de Belgen en de Britten en de Fransen en de Amerikanen en wie weet nog meer hier gepasseerd op weg naar Antwerpen. Wat een vreugdetaferelen! Wat een uitzinnig volksfeest! Maar ook: wat een woede. Alle opgekropte boosheid en frustratie barstte open als een etterbuil. Afrekeningen, plunderingen, het was niet schoon om te zien. Sommige huizen zijn zwaar toegetakeld, en sommige mensen zwaar aangepakt. En het gaat nog altijd door. De draad is ondertussen afgebroken, naar het schijnt. Die heeft het ook niet lang overleefd. We zijn vrij, ja, maar het voelt wat onwezenlijk aan eigenlijk.

Cécile heb ik nog niet teruggezien. Het lijkt wel of hun huis leeg staat. Zijn ze ervandoor? Of is het geplunderd en houden ze zich nu ergens stil? Ik weet dat er zijn die hen met een scheef oog bekijken. Omdat haar vader iets te goed met de Duitsers kon opschieten. Tenminste, dat wordt gezegd. Veel heeft het hem anders ook niet opgebracht. Hij ligt daar nu ook maar in zijn put. Ik ga er nog wel eens langs.

Maar eerst de familie opzoeken. Nu de binnengrenzen open zijn, kan het weer. Benieuwd hoe ik hen ga aantreffen. En ook wie ik nog ga aantreffen. Ik heb er wat schrik voor, eigenlijk.

 

Plaats een reactie