Hoe kon ze toch zo dom zijn! Cécile, die altijd denkt dat ze zomaar kan doen wat ze zich in het hoofd haalt, heeft niet alleen zichzelf in gevaar gebracht, maar zorgt met haar onbezonnen daad er misschien ook voor dat een heel netwerk opgerold wordt. Het is een warrig verhaal, ik krijg er kop noch staart aan, en ook Marie wist het allemaal niet precies, maar wat zij opgevangen heeft, was genoeg om de koude rillingen over onze rug te laten lopen. Blijkbaar is Cécile door de Duitsers opgepakt op een onderduikadres nog voor ze de grens over kon steken; waarschijnlijk zat ze daar te wachten op het juiste moment om door een passeur de draad door te worden gesmokkeld. Het ziet er naar uit dat ze daar een dubieus persoon voor gecontacteerd heeft, iemand die best wel eens een infiltrant kan zijn. Hoeveel wist die? Hoeveel weet Cécile? ‘Ze zit in een cel in de Kommandantur,’ wist Marie me te vertellen. ‘En daar zal ze ondervraagd worden.’ ‘Ik denk niet dat ze te veel weet’, probeerde ik Marie gerust te stellen – en ook mezelf. ‘Maar wat als ze jou noemt?’ wierp Marie tegen. ‘Of mijn naam laat vallen?’ ‘Maar wij hebben toch niks met deze zaak te maken?’ opperde ik. ‘Nee, met deze zaak niet. Maar wel met Cécile.’ ‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik, hoewel ik best wist wat ze wilde zeggen. ‘Het enige wat we kunnen hopen is dat Cécile wijs genoeg is om haar mond te houden en onze namen nergens laat vallen’, zei Marie met een duistere blik. ‘En jij zult Cécile moeten vergeten, jongen. Voor je eigen bestwil. En die van ons allemaal.’ Ik knikte, want ik besefte dat ze gelijk had. En dat is precies wat ik zal doen.