Daniel Frans Struyf

Historisch personage

Daniël Frans Struyf, 3 april 1915

Het is 6 uur ’s ochtends. Wij vertrekken vanuit Wulpen naar Peuplinges in Frankrijk waar wij rond 3 uur in de namiddag toekomen. Onze expeditie bestaat uit verschillende regimenten en aangezien het depot in Peuplinges huisvesting biedt aan het 10e Linieregiment weet het commando niet goed wat met ons aan te vangen. In afwachting worden wij ondergebracht in een hoeve waar wij naar hartenlust stro vinden om onze brits op te maken. Eens ons bed in gereedheid gebracht, trek ik met een kameraad het dorp in. Sinds vanmorgen hebben wij niets meer gegeten of gedronken. Vermits wij nog bijna een kilo bitter op zak hebben, kloppen wij aan bij een huis met de vraag ons wat koffie uit te schenken. Een oude grijze vrouw komt openen en voordat wij nog maar één enkel woord uitgesproken hebben, begint de bejaarde bewoonster te jammeren en te klagen. Beleefd geef ik onze wens te kennen en bied haar het pak koffie aan. Maar wat wij toen te horen kregen, hou je niet voorwaar niet voor mogelijk! De vrouw zegt dat ze niets te maken wil hebben met Belgische soldaten die te lui en laf zijn om hun eigen vaderland te verdedigen en die hier grote sier houden terwijl Franse landgenoten in België sneuvelen!

De voordeur vlamt vlak voor onze gezichten dicht. Gans uit ons lood geslagen, blijven wij nog even perplex op haar eigendom talmen. De oude vrouw komt opnieuw buiten en bedreigt ons met haar hond. Wij willen geen ruzie met haar en besluiten uiteindelijk om toch maar de wijk te nemen. We kloppen wat verder aan bij een huis en worden daar zeer hartelijk ontvangen door een brave vrouw die ons binnen laat en ons rantsoen koffie klaarmaakt. Wij vertellen haar ons wedervaren bij de oude vrouw. Onze gastvrouw lacht ons toe en zegt niet verwonderd te zijn door de reactie van haar buurvrouw. De oude vrouw was immers een verbitterde oude weduwe die voor de oorlog samenleefde met haar enige zoon. Bij het begin van de oorlog was haar jongen naar België gestuurd en was daar in de buurt van Charleroi gesneuveld. Door deze treurige gebeurtenis was de oude vrouw zeer diep gebroken en had ze een afkeer ontwikkeld voor Belgische soldaten. Tot zover het verhaal van de oude beklagenswaardige weduwe die moederziel alleen achterbleef in haar huisje in Peuplinges…

Goed verwarmd door de dampende koffie gaan wij, na onze gastvrouw veelvuldig bedankt te hebben, een wandeling maken in het dorp en keren rond half 10 terug naar onze hoeve waar wij op het frisse stro in slaap vielen en doorsnurkten tot de volgende morgen.

Daniël Frans Struyf, 16 maart 1915

Vandaag gaat er iets bijzonders gebeuren, je voelt het gewoon in de lucht hangen. Overal zien wij fris opgesmukte officieren en soldaten zeer opgetogen en ongeduldig heen en weer kuieren rond de Koninklijke Villa in de Panne. Rond 9 uur verzamelen de aanwezige soldaten en vormen een lange erehaag. Niet veel later komt onze Koning naar buiten, gevolgd door zijn voltallige militaire staf. Hij lacht de mannen vriendelijk toe terwijl hij hen groet. Hij gaat van man tot man en steekt ieder een ereteken (medaille) op de borst. Voor iedere gedecoreerde held heeft hij een goed woord en een vriendelijke handdruk. Wat een hartroerende plechtigheid, het geluk en de fierheid staan op het gezicht van de moedige en patriottische soldaten af te lezen. Ik tel een vijftigtal gedecoreerden, waaronder een Franse officier, twee of drie Engelse en een jonge Amerikaanse ziekenzorgster (in haar typerende oorlogskledij) die op gevaar van eigen leven gewonden van onder het Duitse schroot heeft gehaald om ze naar de achtergelegen hulpposten te brengen. Ook een priester ontvangt een decoratie uit handen van de Koning. Hij kan nauwelijks geloven dat hem zulke eer te beurt komt …

In een korte toespraak bedankt Zijne Majesteit de aanwezige soldaten namens gans de natie België en zegt fier te  zijn om zulke moedige mannen onder zijn bevel te voeren. Na hen allen nogmaals vriendelijk gegroet te hebben, keert onze Belgische vorst terug naar zijn villa. De pas gedecoreerden verdwijnen met het hoofd opgeheven en weldra is alles opnieuw stil en rustig rond onze wacht.

Daniël Frans Struyf, 7 februari 1915

Met enkele collega’s ben ik vandaag naar Adinkerke gestuurd om er onder het bevel van de Engelsen te werken aan de bouw van een klein veldhospitaal waar de Engelse soldaten hun gewonden de eerste zorgen toebrengen alvorens hen door te sturen naar andere medische faciliteiten. Wij werken er enkele dagen tot grote tevredenheid van de Britse officieren, die ons zeer vriendelijk en goed behandelden en ons van tijd tot tijd snoepgeschenken bezorgen.

Daniël Frans Struyf, 3 februari 1915

Groot nieuws! De oudste klassen 1899, 1900 en 1901 worden vandaag ondergebracht in de hulpgroepen der Genie en zullen voortaan niet meer in de eerste vuurlinie meer moeten gaan werken, althans dat heeft men ons beloofd! Om 11 uur zeggen wij vaarwel aan onze oversten en jongere makkers van de kompagnie pontonniers en gaan over tot de eerste compagnie hulpgroepen der Genie. Voorlopig worden wij in de villa “Spiron” ingekwartierd en blijven wij dus in de onmiddellijke nabijheid van onze vroegere compagnie.

Daniël Frans Struyf, 26 januari 1915

Om acht uur ’s morgens vertrekt onze compagnie naar Nieuwpoort om gedurende vier dagen medewerking te verlenen aan onze Franse bondgenoten. Er gaan immers geruchten dat de Fransen een groot offensief voorbereiden. Bij ons vertrek uit de Panne wordt de grote steenweg tussen Koksijde en Oostduinkerke opnieuw beschoten. Wij marcheren in een lange rij en laten bewust enkele meters ruimte tussen elkaar. Met veel geluk slagen wij erin om zonder slachtoffers het bos te bereiken, tot plots, een houwitser voor de voeten van mijn voorganger neerploft. Het slachtoffer, een jonge vrijwilliger uit Namen, slaat wild met beide armen in de lucht en valt dood voor mijn voeten neer terwijl zijn oudere broer, die hem voorafging, slechts licht gewond raakt aan de hielen. Wat is het lot toch grillig. Alweer blijf ik wonderlijk gespaard. Mijn strijdmakkers kruipen op handen en voeten naar de meest nabijgelegen loopgracht en ik volg wijselijk hun voorbeeld. Nauwelijks hebben we schutting gevonden of een nieuwe bom explodeert en doodt twee infanteriesoldaten. In alle haast ontvluchten wij de loopgracht en lopen in verspreide rangorde kris kras door het bos. Eindelijk om twee uur komen wij ongedeerd aan in Nieuwpoort. Wij worden ondergebracht in sterke, gewelfde kelders en werken onophoudelijk aan de vlotbruggen die de Fransen desgevallend zullen inzetten in hun aanval op de Duitse stellingen.

Daniël Frans Struyf, 25 december 1914

25 december 1914. Het is dus Kerstmis. Vorig jaar nog zo‘n vrolijke feestdag, dit jaar weemoedig en droevig hier op het akelige oorlogsveld. Het sneeuwt en het is bitter koud, zo koud dat wij ons stro niet durven verlaten. We zingen samen het kerstlied ‘het is middernacht’ maar vallen terug stil wanneer wij denken aan onze familie in bezet België. Ook daar vieren ze Kerstmis, misschien zonder vuur in de kachel, wenend van honger en koude. De alomtegenwoordige stilte weegt zwaar op ons gemoed en hier en daar hoor ik diep gezucht en treuren. Om 10 uur gaan wij naar de kerk van de Paters Oblaten in de Panne om de Kerstviering bij te wonen. Vol godsvrucht zien wij de koninklijke familie de misgebeden volgen. ’s Middags krijgen wij enkele kleine geschenken aangeboden door onze vorstin, koningin Elisabeth. s’ Avonds rond 6 uur trekken wij opnieuw naar de eerste linie tussen St. Georges en Nieuwpoort en werken wij vlijtig door om de bijtende koude niet te moeten voelen. Rond vier uur ‘s morgens keren wij terug zonder ongelukken of gewonden. Wat een geluk.

 

Daniël Frans Struyf, 26 oktober 1914

26 oktober 1914. Wij staan nog steeds aan de IJzer en verbieden de Duitsers de doortocht ten spijt van alle oorlogsslachtoffers, want de IJzer mag en zal niet prijsgegeven worden! Het waterpeil van de rivier blijft stijgen en vormt in het landschap een uitgestrekt meer waar hier en daar afgebroken boomstammen of puin van stukgeschoten boerderijen ronddrijven. Lijken worden met het water voortgestuwd en schijnen ‘rond te zwemmen’. De IJzer vormt aldus een onneembare barrière tussen ons en de Duitsers.

Aangezien de Franse troepen de hele sector van Pervijze tot Diksmuide op zich genomen hebben, krijgen wij de opdracht om ons voortaan bezig te houden met de sector van Nieuwpoort. Alle nachten trekken wij naar de eerste linies om de loopgrachten te versterken, er nieuwe schuiloorden in te brengen voor onze moedige piotjes die er nu dag en nacht verblijven met de voeten in het water.

Daniël Frans Struyf, 17 oktober 1914

Aan de IJzer

Het is nu op den Yzer, dit klein rivierken, dat wij voortaan strijden zullen tot der dood om het laatste strookje Belgischen grond aan den duitschen klauw te ontrukken en trachten hem te beletten verder te gaan

De slag bij Keiem

De dag breekt eindelijk aan en wij trekken op naar het dorp Keiem, gelegen aan de overzijde van de IJzer. Langs de oever van de rivier graven onze Linietroepen duchtig verder aan de loopgraven. Via een geïmproviseerde pontonbrug (passerelle) kunnen wij naar de overkant. In het dorp moeten wij twee bloemmolens opblazen – dan kunnen de Duitsers deze alvast niet meer gebruiken als observatiepost. Ik word aangeduid om met enkele mannen de kerk van Keiem te vullen met droog brandhout en – in geval van uiterste nood – de kerktoren met explosieven te laten ontploffen. Nooit zal ik vergeten hoe de eerbiedwaardige grijze pastoor schreide als een kind toen wij de toren inklommen. Een brigade cyclisten geeft dekking aan onze actie: zij rijden rond op de fiets en proberen de bewegingen van de vijand nauwgezet op te volgen. Rond zes uur komt een wielrijder, gans bezweet, melden dat de Duits in aantocht is. Wij moeten ons spoeden en zo vlug mogelijk aftrekken. Ik klim opnieuw in de toren en gooi petroleum op het hout. Een tweede wielrijder waarschuwt dat de Duitsers op twintig minuten genaderd zijn. In paniek vergeten mijn makkers dat ik nog steeds boven in de toren zit en steken ze de kerk in brand. Een verstikkende rook ontwikkelt zich. Ik laat mij voorzichtig naar beneden glijden, en weet mij ternauwernood aan het gevaar te onttrekken. Wat een geluk! In looppas trekken we ons terug naar de noodbrug en verschuilen ons achter de dijk. Enkele anderen blijven achter om de loopbrug te doen springen maar zijn helaas te laat. De Duitsers zijn reeds tot aan de IJzer opgetrokken en schieten met scherp. Hun machinegeweren maaien onze strijdmakkers weg als graan onder de zijs. Het wordt een ware slachtpartij. De Duitsers willen tot elke prijs de IJzer oversteken en wij trachten hen dit te beletten. Kogels fluiten in het rond en onze geweerlopen staan roodgloeiend van het vuren. Enkele moedige soldaten offeren zich als martelaren op om de koorden van de pontonbrug door te snijden en weten zo de verbinding tussen de twee oevers te breken. De Duitsers zijn furieus en schieten onophoudelijk. Weldra stopt het vuurgeschut en trekt de vijand zich terug. Wij zijn overwinnaar maar deze slag heeft ons verschrikkelijk veel mensenlevens gekost. Van een hele compagnie blijft er nog juist één officier en soldaat ongedeerd over, alle anderen zijn dood of gewond. Maar het belangrijkste is dat de Duitsers de IJzer niet overgestoken zijn.

Daniël Frans Struyf, 7 oktober 1914

Gisterenavond kwam een wielrijder mij verwittigen dat ik mij onmiddellijk naar Damme moest begeven. Daar aangekomen zou ik nieuwe bevelen ontvangen. Wanneer ik om 11 uur ’s avonds eindelijk in Damme toekwam, stond de plaatselijke veldwachter mij met ongeduld op te wachten. Hij bracht mij tot bij de burgemeester van Damme die mij het nieuws meedeelde dat mijn compagnie reeds naar Oostende vertrokken was. Het bevel luidde dat ik zo snel mogelijk mijn compagnie moest vervoegen. Omdat het laat was, bracht ik de nacht door in de burgemeesterswoning.

Vanmorgen raadt de burgemeester mij aan zo vlug mogelijk Damme te verlaten, hij vreest immers dat de Duitsers reeds tot in de buurt van Brugge genaderd zijn. Wat moet ik nu doen? Ik ben werkelijk radeloos. Ik zou naar Holland kunnen vluchten, maar welke gevolgen zou desertie met zich meebrengen? Mijn wanhoop bespeurend komt mijn vriendelijke gastheer met een oplossing: hij geeft mij burgerkledij en stelt voor dat ik mij, ontdaan van wapens en militaire insignes, onder de burgerbevolking meng en zo mijn compagnie tracht te vervoegen. Ik volg deze goede raad op en, steunend op Gods genade, vertrek ik op pad. Onderweg kruis ik tal van mensen die Brugge ontvluchten. De Duitsers hebben reeds Brugge ingenomen. Wanneer ik Brugge binnenkom, lijkt de stad overspoeld door een golf van grijze soldaten. De handen in de broekzakken, als een lompe nieuwsgierige boer, trek ik door de stad. Zonder haast en onverschillig, om geen argwaan te wekken. Twee uur later bevind ik mij op de weg naar Oostende. Oef, ik heb het gehaald!