Sinds enkele dagen vreest men voor een epidemie hier aan het front. Zeventig procent van onze troepen klaagt over hevige kolieken in de buik. Uit noodzaak zijn wij verplicht om het water uit de beken te gebruiken. Dit water komt van de IJzer dat door lijken besmet is geworden. In alle geval zien wij veel af en vandaag zijn er 48 mannen van onze compagnie die niet kunnen gaan werken. Wij blijven op ons stro liggen en vervloeken de Duitsers die de oorzaak zijn van alle miserie. Dagelijks wordt het getal zieken groter. Men is zelf verplicht geweest om enkele strijdmakkers naar het gasthuis over te brengen.
Auteur: Daniël Frans Struyf
Oorlogsdagboek van een Duitse telegrafist

Titelpagina uit een oorlogsdagboek van een Duitse telegrafist http://www.europeana1914-1918.eu
Die Nerven der Armee: aus dem Kriegstagebuch eines Telegraphisten.
Daniël Frans Struyf, 1 november 1914
Allerheiligen! Wat een droevige feestdag hier aan het front. Onze vrienden, de telegrafisten, zijn bezig om een loopgracht te verbinden met het algemeen hoofdkwartier en gebruiken bomen – de weinige die er nog resten – als telefoonpalen. Ik kijk hen na terwijl ze moedig doorwerken zonder acht te geven aan het moordend staal dat rond hun hoofden vliegt. Met een man of zeven werken zij naarstig door, lachend bij het dreigende gevaar. Plots valt een houwitser met een scherp gefluit in hun midden en ontploft. Boem! De rol telefoniedraad wordt met enorme kracht weggeslingerd. Het exploderende schroot snijdt als een scherp mes de hand af van de telegrafist die de telefoondraad vasthield: zijn hand hangt nog met een velletje vast aan zijn arm. Heel kalm zie ik de gewonde telegrafist met de andere hand een mes uit zijn zak halen. Hij trekt het lemmet met de tanden uit en volbrengt zelf de verminking. De hand valt, hij aanschouwt een ogenblik zijn bloedende wonde en valt neer naast zijn drie dode makkers. Ik snel hem toe maar ben te laat. Ook hij is overleden, ongetwijfeld bezweken aan het vele bloedverlies. Wenend keer ik terug naar onze hoeve en vertel mijn makkers wat ik gezien heb.
Overzichtskaart met overstromingsgebied van de IJzer, oktober 1914
De IJzer onder water gezet, oktober 1914

Geïnundeerde IJzervlakte, oktober 1914. Collectie Koninklijk Legermuseum
http://www.be14-18.be
Daniël Frans Struyf, 26 oktober 1914
26 oktober 1914. Wij staan nog steeds aan de IJzer en verbieden de Duitsers de doortocht ten spijt van alle oorlogsslachtoffers, want de IJzer mag en zal niet prijsgegeven worden! Het waterpeil van de rivier blijft stijgen en vormt in het landschap een uitgestrekt meer waar hier en daar afgebroken boomstammen of puin van stukgeschoten boerderijen ronddrijven. Lijken worden met het water voortgestuwd en schijnen ‘rond te zwemmen’. De IJzer vormt aldus een onneembare barrière tussen ons en de Duitsers.
Aangezien de Franse troepen de hele sector van Pervijze tot Diksmuide op zich genomen hebben, krijgen wij de opdracht om ons voortaan bezig te houden met de sector van Nieuwpoort. Alle nachten trekken wij naar de eerste linies om de loopgrachten te versterken, er nieuwe schuiloorden in te brengen voor onze moedige piotjes die er nu dag en nacht verblijven met de voeten in het water.
De kerk van Keiem verwoest tijdens de Eerste Wereldoorlog

Op 17 oktober 1914 wordt de kerk van Keiem door de Belgische Genie opgeblazen om te verhinderen dat de Duitse troepen de toren als waarnemingspost zouden kunnen inrichten. http://www.beeldenbankwest-vlaanderen.be (Provinciale Bibliotheek Tolhuis, PKT 001854)
Daniël Frans Struyf, 17 oktober 1914
Aan de IJzer
Het is nu op den Yzer, dit klein rivierken, dat wij voortaan strijden zullen tot der dood om het laatste strookje Belgischen grond aan den duitschen klauw te ontrukken en trachten hem te beletten verder te gaan
De slag bij Keiem
De dag breekt eindelijk aan en wij trekken op naar het dorp Keiem, gelegen aan de overzijde van de IJzer. Langs de oever van de rivier graven onze Linietroepen duchtig verder aan de loopgraven. Via een geïmproviseerde pontonbrug (passerelle) kunnen wij naar de overkant. In het dorp moeten wij twee bloemmolens opblazen – dan kunnen de Duitsers deze alvast niet meer gebruiken als observatiepost. Ik word aangeduid om met enkele mannen de kerk van Keiem te vullen met droog brandhout en – in geval van uiterste nood – de kerktoren met explosieven te laten ontploffen. Nooit zal ik vergeten hoe de eerbiedwaardige grijze pastoor schreide als een kind toen wij de toren inklommen. Een brigade cyclisten geeft dekking aan onze actie: zij rijden rond op de fiets en proberen de bewegingen van de vijand nauwgezet op te volgen. Rond zes uur komt een wielrijder, gans bezweet, melden dat de Duits in aantocht is. Wij moeten ons spoeden en zo vlug mogelijk aftrekken. Ik klim opnieuw in de toren en gooi petroleum op het hout. Een tweede wielrijder waarschuwt dat de Duitsers op twintig minuten genaderd zijn. In paniek vergeten mijn makkers dat ik nog steeds boven in de toren zit en steken ze de kerk in brand. Een verstikkende rook ontwikkelt zich. Ik laat mij voorzichtig naar beneden glijden, en weet mij ternauwernood aan het gevaar te onttrekken. Wat een geluk! In looppas trekken we ons terug naar de noodbrug en verschuilen ons achter de dijk. Enkele anderen blijven achter om de loopbrug te doen springen maar zijn helaas te laat. De Duitsers zijn reeds tot aan de IJzer opgetrokken en schieten met scherp. Hun machinegeweren maaien onze strijdmakkers weg als graan onder de zijs. Het wordt een ware slachtpartij. De Duitsers willen tot elke prijs de IJzer oversteken en wij trachten hen dit te beletten. Kogels fluiten in het rond en onze geweerlopen staan roodgloeiend van het vuren. Enkele moedige soldaten offeren zich als martelaren op om de koorden van de pontonbrug door te snijden en weten zo de verbinding tussen de twee oevers te breken. De Duitsers zijn furieus en schieten onophoudelijk. Weldra stopt het vuurgeschut en trekt de vijand zich terug. Wij zijn overwinnaar maar deze slag heeft ons verschrikkelijk veel mensenlevens gekost. Van een hele compagnie blijft er nog juist één officier en soldaat ongedeerd over, alle anderen zijn dood of gewond. Maar het belangrijkste is dat de Duitsers de IJzer niet overgestoken zijn.
Daniël Frans Struyf, 7 oktober 1914
Gisterenavond kwam een wielrijder mij verwittigen dat ik mij onmiddellijk naar Damme moest begeven. Daar aangekomen zou ik nieuwe bevelen ontvangen. Wanneer ik om 11 uur ’s avonds eindelijk in Damme toekwam, stond de plaatselijke veldwachter mij met ongeduld op te wachten. Hij bracht mij tot bij de burgemeester van Damme die mij het nieuws meedeelde dat mijn compagnie reeds naar Oostende vertrokken was. Het bevel luidde dat ik zo snel mogelijk mijn compagnie moest vervoegen. Omdat het laat was, bracht ik de nacht door in de burgemeesterswoning.
Vanmorgen raadt de burgemeester mij aan zo vlug mogelijk Damme te verlaten, hij vreest immers dat de Duitsers reeds tot in de buurt van Brugge genaderd zijn. Wat moet ik nu doen? Ik ben werkelijk radeloos. Ik zou naar Holland kunnen vluchten, maar welke gevolgen zou desertie met zich meebrengen? Mijn wanhoop bespeurend komt mijn vriendelijke gastheer met een oplossing: hij geeft mij burgerkledij en stelt voor dat ik mij, ontdaan van wapens en militaire insignes, onder de burgerbevolking meng en zo mijn compagnie tracht te vervoegen. Ik volg deze goede raad op en, steunend op Gods genade, vertrek ik op pad. Onderweg kruis ik tal van mensen die Brugge ontvluchten. De Duitsers hebben reeds Brugge ingenomen. Wanneer ik Brugge binnenkom, lijkt de stad overspoeld door een golf van grijze soldaten. De handen in de broekzakken, als een lompe nieuwsgierige boer, trek ik door de stad. Zonder haast en onverschillig, om geen argwaan te wekken. Twee uur later bevind ik mij op de weg naar Oostende. Oef, ik heb het gehaald!
Daniël Frans Struyf, 2 oktober 1914
Gisteren rond 10 uur ‘s morgens kwam men ons melden dat wij ons onmiddellijk gereed moesten maken voor vertrek. Inderhaast schreef ik enkele woordjes aan Alphonsine om haar het droeve nieuws te melden. Om 4 uur in de namiddag vertrokken wij per trein naar Brugge. Vanuit de treinwagon aanschouwden wij verschillende branden, de streek rond Dendermonde stond in vuur en vlam. Ondanks de zware verliezen vecht ons Belgische leger toch moedig door. Het ziet er niet goed uit. Het gonst ook van de geruchten dat het garnizoen van Antwerpen de definitieve aftocht voorbereidt. De onrust knaagt bij eenieder en ik voel me bedrukt en te neergeslagen: vluchten, altijd maar vluchten! Om 10 uur kwamen wij aan in Brugge en overnachtten in de kazerne van het 4de Linie. Deze morgen zijn we onderweg naar Damme om er versterkingswerken uit te voeren. Mijn compagnie blijft ter plaatse maar ik word verder gestuurd naar Moerkerke om daar het opgevorderde werkvolk tot arbeid aan te zetten (…)
