Auteur: Cécile Borgelioen

Cécile, 15 augustus 1916

Dag Eléonore,

mama had geen schoner cadeau voor moederdag kunnen krijgen dan jouw brief! En wij die dachten dat jij achter het front verbleef, in Proven bij gravin Maria. Nu blijkt dat je in Engeland woont, bij een vriendin van gravin Maria, als gouvernante voor haar kinderen. Jij in Engeland, het is toch even wennen. Hoe is het leven daar? Merk je daar veel van de oorlog? En zijn er veel andere Belgen? Hoe kwam het eigenlijk dat je wegging bij gravin Maria? Wilde je dat zelf? O, ik hoop zo dat deze brief met al mijn vragen snel in Engeland geraakt, en dat jij me snel antwoordt. Morgen ga ik naar Remi om hem deze brief te geven.

Over Remi gesproken, vorige week zei hij me dat hij schone plekjes kende om te gaan wandelen. En dat hij me met veel plezier zou meenemen om ze me te leren kennen. Ja, Remi. Altijd rond de pot draaien, altijd zo verlegen en beduusd, en nu zo zeker van zichzelf. Hij is erg veranderd, weet je. In de positieve zin. Wat zou jij doen, ingaan op zijn uitnodiging? Als dank voor alles wat hij al voor ons heeft gedaan zou het niet misstaan, denk ik. En eigenlijk wil ik het ook wel, eens weg uit het dorp. Ik speel wel met de kinderen in het park van Ter Gaever, maar dat is toch niet hetzelfde. Alleen: wat zullen mama en papa ervan zeggen? Of moet ik het verzwijgen voor hen? Maar hoe speel ik dat dan klaar? Ik bedenk wel iets, in een volgende brief laat ik het je weten.

See you soon (zoals ze in Engeland zeggen) and take care!

Een warme omhelzing van je altijd toegewijde zus Cécile

 

Cécile, 25 juli 1916

Dag zus,

en het leven gaat maar door zonder enig vooruitzicht op verbetering. Twee jaar geleden maakte ik me nog klaar om op reis te vertrekken, nu zoek ik manieren om de dag door te komen. De scholen zijn gesloten; alleen bij de wezen van de nonnen kan ik nog iets gaan doen. Die wonen nu in kasteel Ter Gaever, tussen de Kallobaan en de Kasteeldreef, heb ik dat al niet verteld?

De weeskinderen die tijdens de Eerste Wereldoorlog op het domein van kasteel ter Gaever werden opgevangen, poseren met speeltuigen in het park. Archief de Bergeyck, collectie John Buyse

De weeskinderen die tijdens de Eerste Wereldoorlog op het domein van kasteel ter Gaever werden opgevangen, poseren met speeltuigen in het park. Archief de Bergeyck, collectie John Buyse

Ik ga er spelletjes spelen met de kinderen, of wat voorlezen. Nooit gedacht dat ik dat nog zou doen!opeisingen 23 juli 1916

Wat ik je ook nog wil vertellen: ze hebben weer iets nieuws uitgevonden om ons te pesten. Alle “beweeglijke en onbeweeglijke” huishoud- en gebruiksvoorwerpen die koper, nikkel of tin bevatten, messing, brons, spinsbek, kunstzilver of alpaca worden inbeslaggenomen en afgehaald. Vrijgesteld zijn kerkelijke voorwerpen, armaturen van de waterleiding, van gas en de centrale verwarming, badverwarmers, deurklinken en venstergrendels, onbeweeglijk gemonteerde verlichtingstoestellen en gemonteerde meubelbeslagen (ik verzin het niet, ik schrijf het gewoon over!) en voorwerpen die een geschiedkundige of kunstzinnige waarde hebben. Ze worden niet zomaar gestolen, onze spullen, er is een prijs bepaald per kilo; en onmisbare gebruiksvoorwerpen (zoals kookketels, wasketels, braad- en kookpannen, kandelaars, badkuipen en pompen) kunnen tegen betaling door andere worden vervangen – al moet je kunnen aantonen waarom ze vervangen zo nodig is, en dat moet gemeld worden bij de Orts-(Etappen-)kommandantur. Wie voorwerpen achterhoudt, riskeert een gevangenisstraf tot vijf jaar en een geldboete tot 10 000 Mark. Zo sprak hertog Albrecht von Württemberg twee dagen geleden.

En dan mogen wij niet zuchten…

Cécile

 

Cécile, 27 juni 1916

Met al dat gedoe met die brieven zou ik nog vergeten dat er meer is dan mijn eigen, kleine oorlog. Zo was papa onlangs absoluut niet te spreken over het feit dat opperbevelhebber von Württemberg de provinciale verkiezingen in Oost- en West-Vlaanderen heeft laten afgelasten en de mandaten in de Bestendige Deputatie heeft laten verlengen. “Die dansen dan allemaal naar zijn pijpen,” zei papa misnoegd, “dat kan haast niet anders.” Het is trouwens de eerste keer dat ik papa zo weet reageren; hij is altijd nogal “meegaand” geweest, vond ik. Hij moet het wel echt beu zijn dat hij zijn mond niet meer kan houden. Dat hij maar oppast en zijn ongenoegen niet te luid ventileert. Je krijgt voor minder een kogel door je kop. veroordelingen van burgersTwee weken geleden hing er nog een bekendmaking uit van de veroordeling van twee burgers omdat ze duiven bezaten. En in Haasdonk alleen al zijn er tussen 26 mei en 2 juni (op een week tijd dus!) 7 personen veroordeeld. Het stond in de gazet, met naam en toenaam: C. De Ben, A. De Moor en E. Staenssens zijn veroordeeld tot 6 weken gevangenis voor het omhakken van een populier die niet van hen was. P. Jacobs kreeg 4 weken gevangenis voor een verboden grensoverschrijding, terwijl datzelfde vergrijp A. Bastiaenssens 2 maanden hechtenis opleverde. En Ph. De Jardin werd veroordeeld tot 3 weken gevangenis voor verboden briefvervoer; Marie De Beule-Beets kreeg daar 4 weken hechtenis voor. (Waarom de namen van de mannen afgekort werden en die van de vrouw voluit, weet ik niet – dat veronderstel ik tenminste.) Ik hoop maar dat geen van mijn brieven op die manier onderschept is. Of een van jou. Je ziet maar hoe gevaarlijk het is. En de mensen zijn het zo beu, Eléonore; zelfs aan het grootste geduld komt vroeg of laat een einde. Ik heb het gevoel dat ik niets anders doe dan wachten. Op brieven. Op nieuws. Op jou.

Cécile, 6 juni 1916

Jawel Elénore, het is me gelukt! Na lang wachten en heel veel geduld uitoefenen – meer dan ik had – heb ik eindelijk brieven kunnen meegeven aan Remi. Hij gaat ervoor zorgen dat ze bij jou geraken. Het is te zeggen: hij kan ervoor zorgen dat ze in Nederland geraken. En vandaaruit moeten ze een lange reis maken – via Engeland en Frankrijk – tot in dat kleine stukje vrij België waar jij zit. Trek er genoeg tijd voor uit als je ze ontvangt; het zijn er van mama en papa en van mij. En ik heb me niet bepaald ingehouden, moet ik zeggen. Ik heb je ook zoveel te vertellen. Twee jaar! Je houdt het niet voor mogelijk, en toch… Remi heeft me beloofd dat hij me zal laten weten wanneer ze in Nederland aangekomen zijn; dat kan morgen al zijn, maar evengoed pas volgende week. Of volgende maand. Wat ik me nu afvraag… Zou hij ze zelf wegbrengen? En hoe doet hij dat dan? Misschien moet ik het hem eens vragen, de volgende keer. Als hij me komt zeggen dat ze in Nederland zijn. Wel lief van hem, vind je ook niet? Hij zag er zo schattig uit toen hij het zei. Hij begon zelfs te blozen. En ik misschien ook. Wie weet. Ik kreeg het in elk geval warm. Koud krijg ik het dan weer van die moffen. Wat ze de afgelopen weken weer allemaal uitgevonden hebben om ons te pesten: voor 15 september mag de oogst van dit jaar niet verbruikt, vervoerd of verkocht worden. Het politieuur in het Etappengebied wordt bijgesteld naar 11 uur; in Melsele zijn boeren aangehouden die weigerden bepaalde landbouwproducten te leveren (vraag me niet welke, of wie) en in Haasdonk zijn voor de zoveelste keer inwoners veroordeeld (reden? geen idee). Zo dikwijls denk ik: ik trek me er niks van aan, ik sluit me ervoor af, maar dat lukt gewoon niet. Altijd sijpelt er wel iets door of vang je iets op. En dan weet je: ik moet op mijn tellen passen; ze zien alles, ze horen alles, ze weten alles. Zolang ze dat van Remi maar niet weten. Dat zou pas een ramp zijn.

Cécile, 9 mei 1916

Dag Eléonore,

het is om zot van te worden: dan loopt dat ventje Remi je altijd en overal voor de voeten, maar wil je hem per se spreken, dan vind je hem nergens. Nergens, hè. Ik doe nochtans mijn best, zoek hem waar ik kan, maar telkens ontglipt hij me. Ga ik naar nonkel Henri – waar hij als bakkersknechtje werkt – dan zegt die: Remi? Die heb ik er net op uit gestuurd voor… Denk ik hem op straat te zien, dan ga ik achter hem aan – en dan lijkt hij opgelost in de lucht. Of is het iemand anders. Ik heb me hier al goed belachelijk gemaakt, vrees ik; hopelijk heeft niemand het door, wat zullen ze anders wel denken. Het is alleen maar omdat ik hem wil vragen wat hij met die brieven van jou te maken heeft. En of hij er ook voor kan zorgen dat mijn brieven jou bereiken. Je hebt er geen idee van hoe blij ik was toen ik eindelijk van je hoorde. En mama en papa ook – ik kon het hen moeilijk niet zeggen, hè, ook al begrepen ze er net zo weinig van als ik. En nu wil ik je zoveel vertellen. ca_object_representations_media_66641_lowresdownloadMaar daarvoor heb ik Remi nodig. En die krijg ik dus maar niet te pakken. Onnozel word ik ervan. Gelukkig stel jij het goed. Al is het daar nogal een begankenis waar jij zit. Je zou het hier moeten zien. Onlangs nog liet burgemeester Pypers alle herbergen sluiten tussen 9 en 12 uur (torenuur, dus het uur van de moffen, niet het Belgische uur) omdat de weerbare mannen zich moesten gaan melden. Mochten ze zich niet eens moed indrinken voor ze zich door die pinnen moesten laten keuren. Ja, hoor mij, zoiets zou ik vroeger nooit gezegd hebben. Maar het is toch waar zeker. Hoe ze zo moeilijk kunnen doen. En hoe ze de burgemeester zo naar hun pijpen laten dansen. Maar nu ga ik weer op wacht zitten. Voor Remi. Ooit krijg ik hem te pakken, je zult wel zien.

Cécile

 

Cécile, 18 april 1916

Eléonore,

wat ik nu weer heb meegemaakt. Stomverbaasd was ik. Remi, dat kleine, blonde ventje van Hof ter Saksen, die vroeger bloemen bij ons aan huis bracht, ken je die nog? Die werkt nu bij nonkel Henri in de bakkerij. Ik was er even langsgegaan, vragen hoe het daar gaat, en passant informeren naar neef Florent. Ik ben er iets meer dan een uur gebleven, ze hielden net middagpauze; kletsen met tante Virginie en onze nichtjes is af en toe plezant. Zo saai is het hier geworden, kun je nagaan. Maar het vreemdste gebeurde toen ik naar huis wilde gaan. Die Remi kwam plots achter me aan. Hij wenkte me, deed teken dat ik dichterbij moest komen – het was in de gang, we waren daar helemaal alleen. Ik vond het vreemd, maar ik dacht: wat kan me hier nu overkomen? Dus ik liep naar hem toe. “Wat is er?” vroeg ik hem, misschien niet al te beleefd, als ik er nu aan terugdenk. “Ik heb wat voor je,” zei hij. Bloemen, dacht ik stomweg, ook al zag ik er geen. Wat kon Remi anders voor me hebben? Toen hief hij zijn hemd een beetje op, ik keek vlug weg want ik dacht “wat krijgen we nu?” en toen haalde hij er een stapeltje brieven vanonder, het zat tussen de band van zijn broek. “Ik hoop dat je er blij mee bent,” zei hij. “Maar wees er voorzichtig mee. Zorg dat niemand ze ziet.” Toen lachte hij en ging weer naar achteren, naar de werkplaats. En ik stond daar, met dat pakketje in mijn handen. Een stapeltje brieven, bijeengebonden met een touwtje. En jouw handschrift op de enveloppes. En ons adres. Vlug heb ik ze tussen de rand van mijn rok gestoken, met mijn blouse erover, ik wist niet beter, en ben vlug naar huis gegaan. Gelukkig is het niet ver; anders had ik het niet gehaald, vrees ik. En hier liggen ze nu, jouw brieven. Ik moet ze nog lezen, maar eerst moest ik dit neerschrijven. Ik begrijp er niks van. Natuurlijk had ik al gehoord van routes en sluipwegen voor brieven van en naar het front, maar hoe wij zoiets moesten aanpakken, wisten we niet. En nu dit. Wat heeft Remi met jouw brieven te maken? Hoe komt hij eraan? De volgende keer dat ik hem zie, zal ik hem zeker op de vuurrooster leggen. Maar nu ga ik eerst je brieven lezen. Eindelijk!

Je zus Cécile, die nog steeds trilt van stomme verbazing en hoopvolle verwachting

Cécile, 21 maart 1916

Dag Eléonore,

alles goed met jou? Met ons gaat het wel. Zolang we onze kop maar houden en hem intrekken. Ik wil maar zeggen: ze hebben het weer zwaar te pakken, de moffen. Niets of niemand ontsnapt aan hun paranoia. bijvoegsel bij verordening op duiven (januari 1916)Ze kunnen echt niks verdragen. Je weet dat ik tegenwoordig dikwijls op de scholen kom. Wel, de kinderen mogen er niets. Neem nu onschuldige dingen zoals je tong uitsteken naar een Duitser (nee, netjes is het niet, maar al bij al is het nu ook weer niet zo erg) of oorlogje spelen (jongens zijn nu eenmaal jongens) – zulke zaken worden zwaar bestraft. Vooral de ouders of de leerkrachten krijgen het dan hard te verduren: tot 1500 frank boete en zes maanden gevangenis. Grapjes of rijmpjes maken over de Duitsers, spotliedjes zingen, de Vlaamse Leeuw of de Brabançonne neuriën: 3000 Mark boete. Onlangs hing er een affiche uit, een verordening over de duiven, mét bijvoegsel van opperbevelhebber Albrecht von Württemberg: kinderen zijn niet verplicht hun ouders aan te geven of vrouwen hun man. Dat moest er nog bijkomen ook!volkstelling februari 1916 We zijn wel verplicht om elk geval van rode koorts, mazelen en dergelijke aan te geven. En vorige maand was er nog een volkstelling; dat was in de nacht van 9 op 10 februari. Kun je het je voorstellen? Ik moest meteen denken aan het kerstverhaal uit de Bijbel. Doen zulke toestanden zich ook voor bij jullie? Kon je het me maar laten weten.

Liefhebbende groeten van je zus Cécile

 

Cécile, 1 februari 1916

Dag zus,

is het bij jullie ook zo koud? Krijgen jullie het nog warm? Papa is zijn oude papieren aan het opstoken, omdat kolen bijna niet meer te verkrijgen zijn. Het gaat dus wel.

Ik kom regelmatig in de scholen nu, vooral in het Nieuw Geestelijk Hof, hier wat verderop in de straat. Alle lessen gaan er gewoon door. De zusters doen hun uiterste best om de klaslokalen te verwarmen, en zoals ik al eerder geschreven heb, krijgen de kinderen er ook te eten: brood en koeken en warme soep. De armste kinderen krijgen na school ook nog een maaltijd, in Huis Clippeleyr, zodat ze niet met een lege maag naar huis moeten, want thuis is er misschien niet genoeg voor allemaal, of helemaal niks. Wat nu het Nieuw Geestelijk Hof betreft: ik ga erheen met mama, om de voorraden van de levensmiddelen te controleren; die worden daar bewaard in de refter van de pensionairen. Ook de speelzaal staat ter beschikking van het Komiteit; die wordt gebruikt door de rijke dames en juffrouwen om kleren te naaien en te verstellen voor de behoeftigen. Juffrouw Anna Bosman zwaait daar de plak; ken je haar nog? Zo op het eerste gezicht is het er wel gezellig, maar om daar nu mijn dagen te gaan slijten? Nee, dat trekt me niet aan. Ik ben ook niet zo handig. Kijk maar hoe het is afgelopen met mijn lappenpoppen – als ik daar aan terugdenk…

Heb je al gehoord van het Werk van de Akker? Dat is ook weer zo’n overlevingsstrategie. Overal worden er volkstuintjes aangelegd, om zelf aardappelen en groenten te kweken. De Duitsers moedigen het aan; zo mogen we geen bloemen meer planten. Alleen eetbare dingen. Maar wat ik me nu afvraag… Naar het schijnt kun je tulpenbollen eten – zouden tulpen dan wel mogen? En lupinen – hun zaadjes kun je roosteren, en als je die geroosterde zaden dan weer maalt, krijg je iets wat lijkt op gemalen koffiebonen. Koffie van lupinenzaden dus. Ja, de mensen zoeken van alles om niet te verhongeren. Op dat vlak zijn ze heel ondernemend. Ook ons tuintje is een moestuin geworden. Jawel Eléonore, je zus is een boerinnetje aan het worden!

Veel liefs,

Cécile

 

Cécile, 4 januari 1916

Dag zus,

weer een jaar voorbij, weer een nieuw jaar begonnen. Ik wens je het allerbeste toe. Dat je terug naar huis kunt komen bijvoorbeeld, en voor ons allemaal het einde van deze bezetting. Het is niet gemakkelijk, Eléonore, met de dag wordt het moeilijker. Maar we hebben geen keuze.

Hoe heb jij kerst gevierd? En oudejaar? Hier niks speciaals. Niet voor ons tenminste. De Duitsers hebben zich natuurlijk wel laten gaan. Al dat gedoe met hun bomen die ze volhangen, en die wijn en vette worsten die ze naar binnen spelen. En dan die liederen van hen… De jongens van de Broederschool hebben zelfs een kerstconcert moeten gaan geven op kasteel Cortewalle, bij de officieren (dat is daar nu een officiersmess, de graaf en de gravin moesten het eens weten!) Ik weet niet wat ik daarvan moet denken. Van dat concert van onze jongens voor die types, bedoel ik. Het voelt zo raar, ook al was ik er zelf niet bij. (Wat ik moet denken van hun verblijf en vooral van hun gedrag op Cortewalle, dat weet ik maar al te goed!)

Maar bon, dat alles is weeral gepasseerd. Weer over tot de orde van de dag. En dat is: werken en zien te overleven zonder die pinhelmen op hun lange tenen te trappen. Morgen ga ik met mama naar de opslagplaats van het Komiteit in de refter van het pensionaat. Tellen wat er nog op voorraad is en wat er bijbesteld moet worden – voor zolang dat nog kan. Benieuwd wat ik daar zal aantreffen.

(Hoe het met mijn lappen- en stropoppetjes is afgelopen? Wat denk je…)

Liefhebbende groeten,

Cécile

Cécile, 21 december 1915

Dag Eléonore,

even snel een briefje voor jou. Ik heb me weer wat op de hals gehaald. Weet je nog, dat ik voor de kinderen van het spijshuis en het weeshuis iets speciaals wilde voor Sinterklaas? Wel, dat is me niet gelukt. Het is te zeggen: we hebben er wel een feest van gemaakt. We hebben Sintliedjes gezongen, en de zusters hadden extra veel koeken gebakken, zelfs van die kleine ronde met een toefje harde roze gekleurde suiker erop (spijtig genoeg niet zo heel veel). En we hebben spelletjes gespeeld en toneeltjes opgevoerd. Net als vroeger eigenlijk, alleen met wat minder. Heel plezant ook allemaal, de oorlog leek even heel ver weg. Maar wat nu mijn mislukking betreft: ik had het sprankelende idee opgevat om voor elk kind een lappenpopje te maken. Gewoon, voor de leute, als cadeautje. Ook voor de jongens, ja – ik zie mezelf nog geen vliegtuigje in elkaar timmeren! We hadden wel een inzameling van speelgoed gehouden, ieder van ons had op zijn zolder of kinderkamer nog wel iets liggen, maar niet genoeg om elk kind iets te geven. Alleen het weeshuis hebben we wat extra spulletjes kunnen geven. En ja, het is stom, en ja, ik schaam me ervoor, maar ik kreeg het niet over mijn hart om een van mijn porseleinen poppen af te staan. En daarom voelde ik me schuldig. Vandaar mijn idee van die lappenpoppetjes. Een oude jurk had ik er wel voor over; die heb ik in stukken geknipt. Maar natuurlijk klinkt zoiets altijd gemakkelijker dan het is. Zoals je weet ben ik niet zo handig met naald en draad, en – je raadt het al: ik was dus niet op tijd klaar. Ik was nog niet eens in de helft! En genoeg stof had ik ook al niet. Het zullen dan maar stropoppetjes worden. Want nu ben ik dus volop bezig om de andere helft af te werken tegen kerstmis. Dan plan ik weer een feestje voor de kinderen. En zijn mijn popjes tegen kerstmis niet klaar, dan zal het voor Driekoningen zijn. Maar af zullen ze geraken; elk kind krijgt zijn popje! Spijtig dat je niet hier bent, dan had je kunnen helpen.

Maar nu ga ik vlug verder werken, of het worden nog poppetjes voor Pasen.

Je zus,

Cécile