Dagboek WOI

E.H. De la Croix, 27 november 1914

De Duitsers hebben zich meester gemaakt van de toren van de kerk! Alle uren van de dag en van de nacht moeten zij toegang hebben.

De toren is via telefoon- en telegraafdraden verbonden met het fort en alle burelen van de Duitsers. Wat zij daar uitrichten, kan niemand zeggen. Zeker is dat zij van daar de omgeving bespieden en in observatie nemen. Staan er kanonnen of andere oorlogstuigen op? Vragen die niet kunnen beantwoord worden, want de toegang tot de toren is zeer streng verboden voor Belgen – dus ook voor mijzelf! -. Bovendien dragen zij vooral in de nachtelijke uren allerlei geheime zaken naar boven. En op de vier kanten van de spits hebben zij openingen gemaakt, om hun werk beter te kunnen verrichten. Op die manier hebben de Duitsers de mooie naald van de toren zwaar geschonden en beschadigd …

E.H. De la Croix, 3 november 1914

Vandaag heropenen de zusters de school in Haasdonk. De lessen werden al op 1 augustus gedwongen opgeschort, omdat men de leslokalen opeiste om militairen te logeren te leggen: Belgen tot 8 oktober en vanaf 23 oktober Duitsers. De Duitse bezetter heeft moeder Tarsilla nu opdracht gegeven die schorsing op te heffen. Zij laat me weten dat de lessen voor vier klassen gewoon in de schoollokalen zullen hervatten. Twee andere klassen krijgen elders in het klooster een onderkomen. De twee laagste bewaarklassen blijven voorlopig dicht. De vijand eist immers dat vier schoollokalen te hunner beschikking blijven. Al met al een goede zaak, nu ook het grootste gedeelte van onze gevluchte parochianen teruggekeerd is.

Daniël Frans Struyf, 26 oktober 1914

26 oktober 1914. Wij staan nog steeds aan de IJzer en verbieden de Duitsers de doortocht ten spijt van alle oorlogsslachtoffers, want de IJzer mag en zal niet prijsgegeven worden! Het waterpeil van de rivier blijft stijgen en vormt in het landschap een uitgestrekt meer waar hier en daar afgebroken boomstammen of puin van stukgeschoten boerderijen ronddrijven. Lijken worden met het water voortgestuwd en schijnen ‘rond te zwemmen’. De IJzer vormt aldus een onneembare barrière tussen ons en de Duitsers.

Aangezien de Franse troepen de hele sector van Pervijze tot Diksmuide op zich genomen hebben, krijgen wij de opdracht om ons voortaan bezig te houden met de sector van Nieuwpoort. Alle nachten trekken wij naar de eerste linies om de loopgrachten te versterken, er nieuwe schuiloorden in te brengen voor onze moedige piotjes die er nu dag en nacht verblijven met de voeten in het water.

Daniël Frans Struyf, 17 oktober 1914

Aan de IJzer

Het is nu op den Yzer, dit klein rivierken, dat wij voortaan strijden zullen tot der dood om het laatste strookje Belgischen grond aan den duitschen klauw te ontrukken en trachten hem te beletten verder te gaan

De slag bij Keiem

De dag breekt eindelijk aan en wij trekken op naar het dorp Keiem, gelegen aan de overzijde van de IJzer. Langs de oever van de rivier graven onze Linietroepen duchtig verder aan de loopgraven. Via een geïmproviseerde pontonbrug (passerelle) kunnen wij naar de overkant. In het dorp moeten wij twee bloemmolens opblazen – dan kunnen de Duitsers deze alvast niet meer gebruiken als observatiepost. Ik word aangeduid om met enkele mannen de kerk van Keiem te vullen met droog brandhout en – in geval van uiterste nood – de kerktoren met explosieven te laten ontploffen. Nooit zal ik vergeten hoe de eerbiedwaardige grijze pastoor schreide als een kind toen wij de toren inklommen. Een brigade cyclisten geeft dekking aan onze actie: zij rijden rond op de fiets en proberen de bewegingen van de vijand nauwgezet op te volgen. Rond zes uur komt een wielrijder, gans bezweet, melden dat de Duits in aantocht is. Wij moeten ons spoeden en zo vlug mogelijk aftrekken. Ik klim opnieuw in de toren en gooi petroleum op het hout. Een tweede wielrijder waarschuwt dat de Duitsers op twintig minuten genaderd zijn. In paniek vergeten mijn makkers dat ik nog steeds boven in de toren zit en steken ze de kerk in brand. Een verstikkende rook ontwikkelt zich. Ik laat mij voorzichtig naar beneden glijden, en weet mij ternauwernood aan het gevaar te onttrekken. Wat een geluk! In looppas trekken we ons terug naar de noodbrug en verschuilen ons achter de dijk. Enkele anderen blijven achter om de loopbrug te doen springen maar zijn helaas te laat. De Duitsers zijn reeds tot aan de IJzer opgetrokken en schieten met scherp. Hun machinegeweren maaien onze strijdmakkers weg als graan onder de zijs. Het wordt een ware slachtpartij. De Duitsers willen tot elke prijs de IJzer oversteken en wij trachten hen dit te beletten. Kogels fluiten in het rond en onze geweerlopen staan roodgloeiend van het vuren. Enkele moedige soldaten offeren zich als martelaren op om de koorden van de pontonbrug door te snijden en weten zo de verbinding tussen de twee oevers te breken. De Duitsers zijn furieus en schieten onophoudelijk. Weldra stopt het vuurgeschut en trekt de vijand zich terug. Wij zijn overwinnaar maar deze slag heeft ons verschrikkelijk veel mensenlevens gekost. Van een hele compagnie blijft er nog juist één officier en soldaat ongedeerd over, alle anderen zijn dood of gewond. Maar het belangrijkste is dat de Duitsers de IJzer niet overgestoken zijn.

E.H. De la Croix, 11 oktober 1914

Antwerpen is gevallen! Eergisteren, vrijdag, heeft de stad zich na zware beschietingen overgegeven. Mijn parochianen zijn vanaf donderdag, bij het begin van het bombardement van Antwerpen, massaal op de vlucht geslagen. Ik denk dat 80% vertrokken is. Zelf ben ik – wat dacht u anders –  op mijn post gebleven en samen met mij drie zusters. Alle andere zusters trokken met de ouderlingen en de wezen die in het tehuis worden verzorgd én met een beklemd gemoed het onbekende tegemoet.  Even daarvoor hadden ze alle kostbaarheden van het klooster – monstrans, kelken, cibories, ornamenten van de kapel – in het gewelf van de kelder ingemetst. Maar hun ballingschap was van korte duur. Toen de zusters in Sint-Gillis-Waas arriveerden, hoorden ze de schrikwekkende kreet: ‘De Duitsers zijn daar … ‘. Als bij toverslag waren alle wagens gekeerd en keerden ze terug naar huis, naar hun klooster en mochten wij hen diezelfde avond nog weer thuis ontvangen.

Vannacht is het Duitse leger in Haasdonk aangekomen om het fort tot overgave te dwingen. Het fort, verdedigd door wel 200 soldaten, was al afgesloten van de andere forten rond Antwerpen. De commandant heeft een uur bedenktijd genomen vooraleer te capituleren, maar er restte hem geen keus: de Duitse overmacht was te groot. Hij is deze voormiddag, samen met zijn soldaten, als krijgsgevangene afgevoerd naar Antwerpen. Ik hoor vertellen dat er vannacht toch nog enkele soldaten zijn kunnen ontsnappen door al zwemmend de wal rond het fort over te steken.
Deze namiddag heeft een Duits legerkorps zijn intrede gemaakt in Haasdonk en de hele parochie bezet. Een generaal, vier officieren en zo’n veertig soldaten hebben zich in mijn pastorij geïnstalleerd. Ze blijven hier overnachten. De soldaten begonnen onmiddellijk alles overhoop te halen op zoek naar bruikbare spullen. Ik ben direct bij de generaal, een stuurse en botte man, een echte Pruis, klacht gaan neerleggen. Hij is gelukkig eerlijk, want ondertussen hebben de soldaten verbod gekregen de pastorij te plunderen.

Daniël Frans Struyf, 7 oktober 1914

Gisterenavond kwam een wielrijder mij verwittigen dat ik mij onmiddellijk naar Damme moest begeven. Daar aangekomen zou ik nieuwe bevelen ontvangen. Wanneer ik om 11 uur ’s avonds eindelijk in Damme toekwam, stond de plaatselijke veldwachter mij met ongeduld op te wachten. Hij bracht mij tot bij de burgemeester van Damme die mij het nieuws meedeelde dat mijn compagnie reeds naar Oostende vertrokken was. Het bevel luidde dat ik zo snel mogelijk mijn compagnie moest vervoegen. Omdat het laat was, bracht ik de nacht door in de burgemeesterswoning.

Vanmorgen raadt de burgemeester mij aan zo vlug mogelijk Damme te verlaten, hij vreest immers dat de Duitsers reeds tot in de buurt van Brugge genaderd zijn. Wat moet ik nu doen? Ik ben werkelijk radeloos. Ik zou naar Holland kunnen vluchten, maar welke gevolgen zou desertie met zich meebrengen? Mijn wanhoop bespeurend komt mijn vriendelijke gastheer met een oplossing: hij geeft mij burgerkledij en stelt voor dat ik mij, ontdaan van wapens en militaire insignes, onder de burgerbevolking meng en zo mijn compagnie tracht te vervoegen. Ik volg deze goede raad op en, steunend op Gods genade, vertrek ik op pad. Onderweg kruis ik tal van mensen die Brugge ontvluchten. De Duitsers hebben reeds Brugge ingenomen. Wanneer ik Brugge binnenkom, lijkt de stad overspoeld door een golf van grijze soldaten. De handen in de broekzakken, als een lompe nieuwsgierige boer, trek ik door de stad. Zonder haast en onverschillig, om geen argwaan te wekken. Twee uur later bevind ik mij op de weg naar Oostende. Oef, ik heb het gehaald!

 

Daniël Frans Struyf, 2 oktober 1914

Gisteren rond 10 uur ‘s morgens kwam men ons melden dat wij ons onmiddellijk gereed moesten maken voor vertrek. Inderhaast schreef ik enkele woordjes aan Alphonsine om haar het droeve nieuws te melden. Om 4 uur in de namiddag vertrokken wij per trein naar Brugge. Vanuit de treinwagon aanschouwden wij verschillende branden, de streek rond Dendermonde stond in vuur en vlam. Ondanks de zware verliezen vecht ons Belgische leger toch moedig door. Het ziet er niet goed uit. Het gonst ook van de geruchten dat het garnizoen van Antwerpen de definitieve aftocht voorbereidt. De onrust knaagt bij eenieder en ik voel me bedrukt en te neergeslagen: vluchten, altijd maar vluchten! Om 10 uur kwamen wij aan in Brugge en overnachtten in de kazerne van het 4de Linie. Deze morgen zijn we onderweg naar Damme om er versterkingswerken uit te voeren. Mijn compagnie blijft ter plaatse maar ik word verder gestuurd naar Moerkerke om daar het opgevorderde werkvolk tot arbeid aan te zetten (…)

Daniël Frans Struyf, 30 september 1914

Een blij weerzien met de familie

Na een kort verblijf in Vrasene worden wij ingekwartierd in Beveren. Mijn charmante vrouw Alphonsine bezoekt mij verschillende malen en brengt telkens zuiver ondergoed mee. Wanneer ik mijn vrouwtje tijdens onze laatste uitstap huiswaarts begeleid, botsen wij op mijn oude vader die mij – geheel onverwachts – opzoeken kwam. Wat een gelukzalig gevoel! In één klap vergeet ik alle miserie die ik de voorbije maanden doorstaan heb. Arm in arm stappen wij, vader en zoon, een herberg binnen en drinken een goed glas bier. Wij praten urenlang over wat er allemaal gebeurd is de voorbije periode en voor we het goed en wel beseffen, is de nacht ingetreden. Mijn vrouw en vader verlaten de herberg en beloven mij spoedig weer op te zoeken. Ik staar mijn beide geliefden nog lange tijd na. Tranen rollen over mijn wangen. Waarom weet ik niet, maar ik word overmand door de gedachte dat dit misschien wel onze laatste ontmoeting kon geweest zijn ….

Te Beveren worden wij belast met de constructie van houten barakken, sterke tranchées (loopgraven) met schuilposten en versperringen met de welgekende pinnekensdraad. Jammer genoeg dient al dit zware labeur tot niets, de Duits kan er maar zijn voordeel uit halen! Toch heb ik een mooi vooruitzicht: nog twee dagen en ik zie mijn vrouw terug. Doch helaas, de mens wikt en God beschikt! We schrijven 30 september 1914.

E.H. De la Croix, 22 september 1914

Moeder Tarsilla vraagt me u te laten weten dat de zusters hier in het hospice sinds de eerste dag van die verschrikkelijke oorlog onafgebroken in de weer zijn met het verzorgen van zieke en gewonde soldaten. Sinds de bouw van het fort alhier, doet ons hospice dienst als krijgshospitaal. Vorige week lagen hier maar liefst 42 militairen! Helaas is één van hen overleden. Een jongen uit West-Vlaanderen, Romain Lahaye was zijn naam, pas 26 jaar, die bij de artillerie was. Bij de werken aan het fort raakte hij gewond. Ik heb hem voor hij aan zijn kwetsuren bezweek op 12 september, nog het heilig oliesel kunnen toedienen.
Overigens laten die soldaten zich weinig of niets gelegen aan het beoefenen van hun godsdienst. Hooguit twee gaan iedere ochtend naar de mis, en dan sluiten er nog een stuk of wat aan in de mis op zondag. Bedroevend.