Beveren Bezet

Cécile, 11 september 1917

Dag zus,

het is lang geleden dat ik nog van je gehoord heb. Hoe gaat het met je? Met mij gaat het wel. Remi is weer thuis. Het was raar om hem terug te zien. Ik had zo uitgekeken naar dat moment, en toen het dan eindelijk zo ver was, wist ik niet wat te doen. Hij zag er zo anders uit. Uitgemergeld. En kreupel. Met dat been komt het niet meer goed, vrees ik. Ik ga proberen om hem een baantje te bezorgen als tuinier in het weeshuis van de nonnen in kasteel Ter Gaever. Op veel anders zal hij niet kunnen rekenen met dat manke been van hem, maar dat moet wel lukken. Maar ik was wel blij natuurlijk om hem weer bij me te hebben. Maar dus ook raar en onwennig.

Waar ik ook blij mee ben: de lessen in de tekenacademie zijn weer begonnen. Natuurlijk heb ik me ingeschreven. Het doet zo’n deugd om me weer met tekenen en schilderen te kunnen bezighouden, je hebt er geen idee van. Maar weet je wat ook deugd zou doen: nieuws over jou. Mama en papa kijken er ook zo naar uit. Laat je snel iets weten?

Je ongeduldige zus Cécile

Frans Struyf, 28 augustus 1917

Het was 5 uur ’s ochtends. Normaal verlaat ik gemakkelijk mijn bed maar vandaag heb ik zoveel goesting om te blijven liggen. Ik moet me haasten om niet te laat aan de statie aan te komen om de wacht te wisselen. Ik kleedde mij aan en sprong op mijn fiets en vertrok direct naar mijn wachtpost, zonder zelfs mijn koffie gedronken te hebben. Ik was misschien 500 meter voorbij het geniepark toen ik een houwitser fluitend hoorde afkomen en achter mij ontploffen. Was de bom ingeslagen op het park? Ik zie een grijze wolk de hoogte inklimmen. Ik haast me terug het park binnen waar een schrikwekkend schouwspel me opwacht. Met angstige blik speur ik de omgeving af naar de plaats waar de obus gevallen is. Mijn God, hier is een ramp gebeurd! Ik werp mijn fiets in de kant en spring de wacht binnen. Alles is verwoest en vol bloed. Juist boven mijn bed is de obus binnengedrongen, mijn kleren zijn helemaal gescheurd, mijn zakuurwerk is door de explosie tegen de plaasteren muur geknald en wijst 5 uur en 10 minuten aan. Mijn bed ligt verbrijzeld, met steen en stof bedekt. Mijn kopkussen lijkt zelfs op een kaas met gaten; ik tel meer dan veertig stukjes schroot.
Ik ben helemaal uit mijn lood geslagen. Dat merkt ook mijn luitenant, die komt aangesneld en mij omhelsd met de woorden: “Struyf, Struyf, wij dachten dat gij er ook bij waart en hebben u overal gezocht.” Hij neemt me mee naar de barak bij de keuken waar twee van mijn mannen uitgestrekt op de grond liggen, in een plas van bloed. De ene was de wachter die mij nog net uit mijn bed had gehaald en pas in zijn bed was gekropen. De andere was door het schroot in de rug getroffen terwijl hij zich onder zijn bed had willen verstoppen. Een derde was zeer ernstig verwond maar werd nog naar de ziekenboeg vervoerd. Ik kon mijn tranen niet bedwingen. Toen de luitenant dit zag, sprak hij: ‘Ehwel Struy, nu moet ik tog ook gaan geloven dat gij eenen gelukkigen bewaarengel hebt’.

Remi, 21 augustus 1917

Nog even, liefste Cécile, en ik ben er. Ik zit in een beestenwagen op weg naar huis. Eindelijk. Ik ben zo blij! Het kwam heel plots. Het ene moment lag ik nog in de ziekenboeg in dat hospitaal, het volgende moment lichtten ze me van bed en voerden ze me naar het station. Naar een nieuw kamp, dacht ik bang, want mijn been is nog niet helemaal genezen. De trein zat al goed vol toen ik aan boord ging. De andere mannen bleken ook Belgen te zijn. ‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik aan de man naast wie ik terechtkwam. ‘Naar huis,’ zei hij. ‘Zwans niet,’ antwoordde ik, want in grapjes had ik geen zin. Maar toen bevestigden de anderen wat die man had gezegd. ‘Zijn jullie zeker?’ vroeg ik wantrouwend, want hoe kun je nu ooit op aan van wat die Duitsers zeggen, maar één na één herhaalden zij dat dat was wat zij gehoord hadden. ‘Dan zal het wel,’ zei ik toen. Ik was nog altijd niet honderd procent gerustgesteld, maar ik voelde hoe de hoop in me opleefde. En dat was toch zo’n goed gevoel. Daarom, mijn liefste: tot gauw. Wat ik zal aantreffen in Beveren weet ik niet, welke toekomst mij er wacht weet ik al evenmin, maar van één ding ben ik zeker: het moment waarop ik jou weerzie, zal het schoonste uit mijn leven zijn.

Cécile, 7 augustus 1917

Remi, waar ben je? Hoe gaat het met je? Kom je er weer bovenop? Laat je me iets weten? Ik verlang zo naar nieuws. Ik heb horen zeggen dat de Kaiser elke dwangarbeider naar België zal moeten laten terugkeren. Naar het schijnt krijgt hij zoveel kritiek op zijn systeem van gedwongen arbeid dat hij bijna niks anders kan. Als dat eens waar mocht zijn. Maar we horen zoveel, en nooit weten we wat waar is en wat niet. Het is om zot van te worden. Om mijn gedachten te verzetten ga ik straks naar de paardenmonstering met papa. Veel anders valt hier niet te doen. Als ik nu maar wist dat jij gauw terugkwam, dan zou alles er meteen minder somber uitzien.

 

Gravin Maria, 31 juli 1917

Lieve René,

Ik heb zopas je brief ontvangen en wil niet al te lang wachten om hem te beantwoorden. .. Als je eens wist hoe ik met je meeleef en je gevoelens begrijp! En ja, op zulke momenten heb je behoefte aan liefdevolle aanmoedigingen… Wees ervan overtuigd dat jij en je broer Benoit geen ogenblik uit mijn gedachten verdwijnen: ik bid vurig voor jullie allen, ginder aan het front. Ik bewonder jullie en houd steeds meer van jullie … Dat God bij jullie mag blijven en jullie mag blijven beschermen! Laat ons hopen dat de overwinning niet meer ver af is: misschien is ze zelfs dichterbij dan wij beseffen?
Ik ben erg optimistisch gestemd bij het zien en het horen van wat zich rondom ons afspeelt … De Duitsers moeten het onwaarschijnlijk heet onder de voeten krijgen! De talrijke gewonde Belgen en gevangenen die daar vandaan komen zijn opgelucht dat ze er weg zijn. Het moet er vreselijk zijn!
Ik ben blij te lezen dat mijnheer Van Pée goed herstelt: maak hem asjeblieft mijn beste wensen over.
Je oom en je nichten en neven sturen je wel duizend kussen, mijn lieve René en ikzelf sluit je met heel, heel veel liefde in mijn armen.

Je tante Maria
– in haast! –

Gravin Maria, 25 juli 1917

Mijn lieve René,

Ik kan niet ophouden te denken aan jou en je broer … Stuur me zo snel mogelijk je nieuws, al is het maar een eenvoudig prentbriefkaartje; dat zal ervoor zorgen dat ik relatief rustig blijf en me niet buitensporig ongerust maak. Onnodig wellicht je te zeggen hoeveel ik voor jullie bid! Ik vraag God en Onze-Lieve-Vrouw onophoudelijk jullie te beschermen voor elk mogelijk gevaar gedurende de oorlog! Ondanks enkele alarmen, gaat met ons alles goed. Ik vertel je later nog wel over de recente gebeurtenissen. Ondanks alles, leiden we hier een interessant leven. Heb ik je al verteld dat onze collegejongens de 19de zijn thuisgekomen? Ze hebben mooie resultaten behaald. Je oom en ik zijn zeer tevreden. Joseph heeft de poësis afgerond met een eerste prijs in excellentie. Gérard is zevende van de 35 leerlingen, wat evenmin slechts is. Raymond heeft de humaniora beëindigd en bereidt zich voor op zijn eindexamen in oktober.Tot ziens, mijn lieve René, ik omhels je liefdevol.

Je tante Maria

N.B. Hoe gaat het met je vriend mijnheer Van Pée?

Cécile, 24 juli 1917

Kon ik nu maar naar je toe, Remi! Ik sta hier met je postkaart in mijn handen, trillend over mijn hele lijf. Jij in een hospitaal in dat verre en kille Duitsland, ik mag er niet aan denken! Hoe gaat het met je? Wees eerlijk, mijn liefste, en laat me weten hoe het echt met je gaat. Weet je, gisteren was ik op weg naar Marie toen ik in een veld wat verderop een vliegtuig zag landen. Mijn eerste impuls was om ernaar toe te rennen, gewoon uit nieuwsgierigheid. Gelukkig herinnerde ik me op tijd dat niemand zich op minder dan 300 meter van een landend vliegtuig of een landende ballon mag begeven, of het nu om een Duits of om een geallieerd toestel gaat. Anders riskeer je een boete tot 1000 Mark, of een kogel door je kop, als je wegvlucht als er moffen aankomen. Ik liep dus braaf door en deed alsof ik niks merkte. Maar als er vandaag een vliegtuig voor me zou landen, zou ik niet twijfelen. Ik zou er resoluut op af stappen en de piloot dwingen me aan boord te nemen en me naar Duitsland te vliegen, naar het hospitaal waar jij op mij ligt te wachten. Dat ze me maar een boete opleggen! Want ik vertrouw die Duitse artsen en verpleegsters niet. Ze zullen nooit voor je zorgen zoals ik dat zou doen. Ik probeer naar je toe te komen, liefste. Houd vol tot ik er ben.

Gravin Maria, 20 juli 1917

Mijn lieve René

Ik heb zopas je laatste brief ontvangen. In afwachting van een uitgebreider antwoord, schrijf ik je snel een paar woorden om je te laten weten dat mijn hart en mijn gedachten bij jullie twee zijn en jullie geen moment verlaten.
Het nieuws dat je voor me hebt, doet me veel pijn … Vetel mijnheer Van Pée asjeblieft dat we hier met zijn allen hartstochtelijk bidden voor zijn herstel. Jou vergeten we evenmin, mijn lieve René: we smeken het heilig hart om over je te waken… Terwijl ik dit briefje schrijf, hoor ik de kanonnen in jouw omgeving gevaarlijk bulderen… De onrust zal me vannacht wakker houden, vrees ik. Dat God jullie allebei mag beschermen!
Ik omhels je met al mijn liefde

Je tante Maria

Remi, 11 juli 1917

Schrik niet, mijn liefste, bij het zien van het adres op deze envelop. Jawel, ik lig in een ziekenboeg, maar al bij al stel ik het goed. Ik leef nog, en zoals je ziet, ben ik zelfs in staat je te schrijven. Ik lig hier omwille van mijn been; het is onder een boom terechtgekomen. Ik was overgeplaatst naar een kamp in een bos. Met hoeveel we daar zaten, kan ik niet zeggen, maar we waren met veel. En we kwamen van overal. Er waren Polen, Russen, Italianen, Belgen. Onze werkdagen bestonden uit twaalf lange werkuren waarin we een weg moesten aanleggen dwars door dat bos. De ene dag moest ik bomen hakken, de andere dag boomstammen wegslepen, de dag daarop stenen kappen en er de weg mee leggen. Het is met het bomen omhakken dat ik me bezeerd heb. Ik begrijp nog niet hoe het kon gebeuren, maar om een of andere reden was ik niet op tijd uit de weg toen de boom omviel. Al met al heb ik geluk gehad; het had heel anders kunnen uitdraaien. Maar laat ons daar niet aan denken, liefste. Ik kom er wel weer bovenop. Laat ons vooruitkijken en aftellen naar de dag waarop we elkaar weerzien. Die dag is niet meer veraf, dat weet ik gewoon. Houd je sterk, Cécile. Tot binnenkort.

Gravin Maria, 9 juli 1917

Mijn lieve René

Duizendmaal dank voor je lieve brief die ik enkele dagen geleden heb ontvangen. Ik wou onmiddellijk reageren maar helaas heb ik sindsdien nog geen minuutje voor mezelf gehad.
Het doet me heel veel verdriet te vernemen dat je kleine broertje ernstig ziek is. Laat ons hopen dat we heel snel positief nieuws over zijn toestand ontvangen. Ik heb een kaartje geschreven naar je mama via Holland; ik heb de goede zusters van Baarle-Hertog gevraagd het door te sturen. Ik voeg bij deze brief een Hollandse briefkaart. Misschien kan jij ze gebruiken? Stuur de kaart naar rue des claires 22 in B-H (1), ter attentie van zuster Julienne van het Heilig Sacrament – die me trouw schrijft – en als afzender vermeld je: Reneé Moretus, C.-straat 22. Het is beter je eigen naam niet te vermelden. Voeg aan het adres van je ouders in Antwerpen toe: (via Aachen). Misschien krijg je op deze manier een direct antwoord op al je vragen. Bovendien zullen ze ginder diep gelukkig zijn om je handschrift terug te zien!
Hoe jammer dat je ons niet kunt komen bezoeken, lieve René! Ik denk voortdurend aan jou en bid voor je!

Het leven dat wij hier leiden is opwindender en spannender geworden maar ook interessanter … Vorige week mochten we belangrijk bezoek ontvangen. Donderdag- en vrijdagmorgen werden we beschoten met obussen: de ene sloeg in aan een toegang tot het park en de andere bij het kleine klooster van de zusters. Helaas hebben we doden en gewonden te betreuren. Vrijdagnamiddag kregen we de eer de vader (2) te ontvangen van de persoon die we vorig jaar tweeëneenhalve maand te logeren hadden (3). Hijzelf was ook aanwezig. Allebei waren ze heel charmant en zeer lief voor de kinderen. De v. (4) heeft op zeer lovende wijze met ons gesproken. Je hebt er geen idee van hoe warm en eenvoudig hij is in de omgang! Bij zijn vertrek hebben François en Gitta hem een boeket rozen overhandigd. De K. (5) was zeer ontroerd. ’s Avonds is zijn aide-de-camps ons vanwege Z. M. (6) komen bedanken voor de onvergetelijke ontvangst die we hem op de L. (7) hebben gegeven.
Veel dorpen in de omgeving lopen leeg, de meeste buren zijn al vertrokken: de zusters van het Vogeltje die jij ook kent, vertrekken naar Saint-Jans-Capel (8). Indien het gevaar weer zou stijgen, zullen we enkele dagen in de kelders schuilen, maar momenteel is dat echt niet nodig.

Ik heb een briefje ontvangen van je broer Benoit met een foto die ik zeer geslaagd vind. Ik schrijf hem morgen. Besef je dat ik trots ben op jullie allebei? Jullie doen de naam Bergeyck alle eer aan en dat maakt me onbeschrijfelijk gelukkig. Ik bid tot God dat hij jullie allebei zegent en beschermt tegen alle mogelijke gevaren! Na de oorlog keren jullie allebei terug in de schoot van de familie, overladen met glorie en eer.

Ik omhels je innig, mijn lieve René,
tante Maria
(in haast)

Schermafbeelding 2017-07-09 om 11.59.23

Koning George V in overleg met zijn generaals in oktober 1915. Bron: http://www.forces-war-records.co.uk

Noten
Gravin Maria kan niet voluit schrijven, beducht als ze is voor de Engelse censuur. Ze gebruikt in deze brief meer afkortingen en omschrijvingen dan gewoonlijk:
(1) Baarle-Hertog
(2) de vader: koning George V van het Verenigd Koninkrijk (1865-1936)
(3) de Britse kroonprins Edward (1894-1972) diende tijdens de Eerste Wereldoorlog achter het front. Hij verbleef eerder, tussen mei en juli 1916 met het 14de legerkorps op het domein van het kasteel de Lovie in Proven. Zie ook de brief van gravin Maria van 14 juli 1916.
(4) de v. of voluit de vader
(5) de K. of voluit de koning
(6) Z.M. of voluit Zijne Majesteit
(7) de L. of voluit de Lovie
(8) Saint-Jans-Cappel, net over de Franse grens