Brieven WOI

Gravin Maria, 14 september 1917

Mijn lieve René

Duizend maal dank voor je lieve brief van de 6de en voor alle nieuwtjes – als je eens wist hoeveel ik aan je denk! Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik in gedachten bij jou en je lieve broer vertoef. Ik dank de Voorzienigheid dat hij jullie beiden tot dusver in bescherming heeft genomen en ik bid dat hij dat zal blijven doen, tot aan het einde … misschien zijn we ondertussen dicht bij het einde van deze beproevingen aanbeland? Misschien ben ik tè optimistisch gestemd, maar het lijkt me toch dat de stemmen die de afgelopen weken de vrede aankondigen, alsmaar luider klinken. Misschien wordt de vrede al snel getekend?

Ik heb nieuws ontvangen uit België via de zusters karmelieten van Baarle Hertog. Er zijn meerdere kaartjes bij van mijn broer Louis, maar niets van je lieve ouders die ik nochtans ook heb geschreven. Het is meer dan waarschijnlijk dat mijn kaartje hen niet heeft bereikt.
Wist jij al dat de vriend van mijn oom Jean, de oude van Delft, onlangs is overleden? De zusters vertellen dat hij de laatste sacramenten heeft ontvangen en als een goede christen is gestorven. Hoe erg is de dood van die arme Gaëtane van de Werve? Graaf H. d’Ursel zit gevangen in Duitsland. Hj slaapt op stro in een kleine ruimte, samen met 25 andere gevangenen. Ondanks dat ze voedsel toegestuurd krijgen, lijden ze honger. Tante Marie-Thérèse schreef me erover.

Tot ziens, René, geniet van je korte vakantie. Ik omhels je innig. Heel veel liefs van je oom en van alle neven en nichten.
Tante Maria

Gravin Maria, 4 september 1917

Mijn lieve René

Je lange brief van de 27ste heeft me, zoals steeds, enorm veel plezier gedaan. Ik bedank je uit de grond van mijn hart. Moge God zo goed zijn je blijvend te beschermen.
Wat een goed idee van je om deze maand naar Lourdes te reizen! Ik hoop dat je mij in je gebeden zult opnemen wanneer je daar bent aangekomen…

Hier gaat alles min of meer goed… Iedereen verkeert in prima gezondheid, wat toch het allerbelangrijkste is. Ik zou je zo graag enkele nieuwtjes vertellen, maar dat is nu helaas onmogelijk. Wat ik wel kan vermelden en wat je ook heel erg zal interesseren, is dat ik een brief van tante Marie-Thérèse heb ontvangen. De hele familie is in goede gezondheid maar het regime van de Duitsers weegt alsmaar zwaarder. Hypolite d’Ursel, haar oom, zit in Duitsland gevangen en met hem vele andere Belgen. 25 gevangenen leven samen in een piepklein kamertje. Ze slapen op stro. Hoewel de familie hen voedselpakketten stuurt, lijden ze honger. Verder vertelt ze nog dat een van haar nichten Van de Werve is gestorven evenals de ravissante Geneviève de Chastet.
De prijzen swingen de pan uit. In Brussel betaal je 32 frank voor een kilogram koffie, 25 frank voor een kilogram boter, 18 frank voor vlees, 5 à 6 frank voor een brood en 170 frank voor een ton kolen. De mensen kijken met veel angst de komende winter tegemoet. Hoe triest is dat. Niettegenstaande al die bommen en granaten, ben ik toch gelukkig met ons verblijf hier.

Ik heb nog steeds geen antwoord ontvangen op de briefkaart die ik naar je lieve ouders heb verstuurd, maar mijn broer Louis heeft wel geantwoord. Hij houdt zich ginder bezig met de ravitaillering.
Ik omhels je liefdevol, René, en stuur je duizend kussen van je oom en je neven en nichten. Dat God je mag beschermen.
Je tante Maria

P.S. Is Benoit met vakantie?

Gravin Maria, 25 augustus 1917

Mijn lieve René,

Dank je uit het diepste van mijn hart voor je lange brief van de 19de en voor alle nieuws dat je me schrijft. Wat een geluk dat je kleine broer Albert weer aan de beterhand is! Ik heb zelf ook een brief van aan je ouders geschreven – alweer enkele weken geleden – maar heb nog geen antwoord ontvangen. Als je nog Hollandse kaarten wenst, laat het me weten en ik bezorg je ze onmiddellijk en ook aan Benoit.
Als je eens wist hoeveel ik aan jullie beiden denk! Wij beleven momenteel heel angstige tijden omwille van diegenen die zich aan het front bevinden … Dat God jullie mag blijven beschermen!

Ik weet ondertussen dat Flori moest vertrekken in de week van de 15de maar wij hebben sindsdien geen nieuws meer ontvangen over zijn aankomst in het kamp. Zijn moeder schreef me dat hij vol enthousiasme is vertrokken, zoals alle jonge mannen van zijn leeftijd, zich niet ten volle bewust van wat hem te wachten staat. Ik hoop dat hij niet al te gedesillusioneerd zal geraken, de arme jongen! Zijn moed verdient in elk geval beloond te worden. Ik weet niet of jonge mannen van 18 jaar nog steeds hun legereenheid kunnen kiezen als ze op het punt staan om opgeroepen te worden? Men heeft ons verteld dat men niet langer vrijwilligers van die leeftijd aanvaardt? Had ik dat geweten, dan had ik me niet zo sterk verzet tegen het vertrek van Raymond. Het blijft echter zo dat indien hij in oktober zijn einddiploma zou behalen, hem dat ook in het leger voordelen zou kunnen bieden.

Hier gaat alles goed. God blijft ons beschermen. De obussen blijven uit sinds de laatste terugtrekking van de Duitsers, meestal zoeken ze dan een alternatieve manier om zich te wreken. Gelukkig is men er eergisteren in geslaagd twee van die kwaadaardige vliegtuigen te verslaan. Dat was een prachtig schouwspel midden in de nacht!

Men roept mij, lieve René. Ik omhels je liefdevol en blijf triest achter omdat ik je niet meer kan zien. Veel liefs van je oom en al je neven en nichten.

Je tante Maria

Remi, 16 oktober 1917

Ik weet niet wat ik moet doen. Cécile wil weg. Haar zus, die in Engeland verblijft als gouvernante voor de graven van het kasteel, is ziek geworden, en nu wil Cécile naar haar toe om haar te verzorgen. Net alsof dat zomaar gaat. Je geraakt Beveren nog niet uit zonder de juiste reden en alle nodige passen en papieren. ‘Jij kent mensen,’ zei ze toen ik haar aan het verstand probeerde te brengen dat haar voornemen onuitvoerbaar was. ‘Jij weet hoe het moet.’ Maar dat is toch te veel gezegd. Ik ken mensen, dat klopt, en die mensen zouden mensen kennen die weten hoe het moet. Meer weet ik niet. Maar dat wilde ze niet aannemen, Cécile. ‘Dan zoek ik het zelf maar uit,’ snibde ze voor ze boos weg stapte. En misschien is dat wel gevaarlijker dan als ik haar zou helpen, ik weet het niet. Tegenwoordig krijg je al minimumgevangenisstraffen van drie tot tien jaar voor het smokkelen van kranten en brieven. En wat doen ze al niet voor een gevluchte Zivilarbeiter? Maar daar had Cécile geen oren naar, ook al leest zij net als ik de affiches die ze ophangen. Ze denkt dat ze onaantastbaar is, alleen maar omdat haar vader zijn winkelvoorraad aan de Duitsers verkoopt (en zich daar dik voor laat betalen, hoor ik overal fluisteren). Ze heeft geen idee… Ja, ik ben ook bang voor mezelf; waarom zou ik daarover liegen? Ik heb mijn leven eindelijk weer wat op orde. Ik werk voor de nonnen in de tuin van kasteel Ter Gaver, waar ze de weeskinderen opvangen omdat het Oud Geestelijk Hof is ingenomen door de Duitsers. Ze weten van mijn been (nou ja, dat ziet iedereen natuurlijk, ik kan het niet wegstoppen, dat manke been van me) en ze zien dat ik mijn best doe en me niet laat hangen, dus ze tonen alle begrip voor me. Wat kan ik in deze omstandigheden meer verlangen? Ja, er is één ding: een Cécile die voor rede vatbaar is. Maar wie haar kent, weet beter.

Cécile, 2 oktober 1917

Mijn allerliefste zus,

ik was van plan om je te schrijven over de inbeslagname van wielbanden en biljartbanden uit rekgom of gutta percha, en van asbest, en van de reacties daarop. Ik wilde het hebben over de verplichte verduistering van ramen en deuren, over de instelling van een avondklok op zondag om tien uur en op weekdagen om negen uur, en over wat de mensen daarvan maken. Ik wilde je zelfs vertellen over de zaak van de vermeende Duitse gendarmen en over de beloning die de Duitsers hebben beloofd aan al wie meer inlichtingen over deze bedriegers kan geven. Maar nadat ik de brief heb gelezen die je werkgevers ons gestuurd hebben – en die al dateert van half augustus maar ons deze ochtend pas bereikte! – kan ik aan niets anders denken dan aan jou, die ziek en alleen in Engeland bent. Hoe gaat het nu met je? Ben je al beter? Wat scheelt er precies? In de brief werd nogal vaag gedaan over je ziekte, maar dat het ernstig is leiden we af uit het feit dat je heer en mevrouw de moeite namen om ons te verwittigen. In Engeland gaat het er waarschijnlijk beter aan toe dan hier, maar evengoed is het niet het moment om ziek te worden. Er sterven er zelfs aan een simpele verkoudheid, en dan al die besmettelijke ziektes waarvan we dachten dat ze uitgeroeid waren en die weer de kop opsteken. Ik mag er niet aan denken, Eléonore, dat jij… Ik wil naar je toe, zus. Ik wil je zien en je met mijn eigen handen verzorgen. Hoe ik het ga klaarspelen, weet ik nog niet, maar voor wie dat echt wil, is er altijd wel ergens een uitweg. Hoe dan ook zal ik mijn best doen. Doe jij dat ook, Eléonore. Wees sterk. Ik kom eraan.

Je liefhebbende zus Cécile

Remi, 18 september 1917

Thuis. Maar wat voelt het raar aan. Het lijkt alsof ik jaren weg geweest ben. Het is alsof alles hier anders is geworden en toch is er niets veranderd. Of misschien wel. De bezetters zien er nog verbetener uit, en de mensen in het dorp – hoe zal ik het zeggen? Verslagener. Wanhopiger. Gelatener ook. Alsof het hen niks meer kan schelen. Alsof ze niet willen dat het hen nog wat kan schelen. Ik kan het niet goed uitdrukken, maar dat is de indruk die ze me geven. Iedereen is het beu, maar niemand kan er wat aan doen. Dat gevoel.

Ik herken het maar al te goed. Ook ik ben het beu. En ook ik kan er niks aan doen. Maar ik moet vooruit. Cécile ging proberen me een baantje te bezorgen bij de zusters. Dat kan ik nog wel, denk ik, de tuin verzorgen en de moestuinen onderhouden. Op mijn gemak. Mijn been wil nog altijd niet mee. Ik weet niet of dat ooit nog in orde komt, maar ik weet wel dat ik al bij al nog geluk heb gehad, als je ziet hoe anderen zijn teruggekomen. Als ze al zijn teruggekeerd.

En Cécile zelf? Ze is het licht in mijn leven, dat kan ik nu wel zeggen, maar ik ben er bijlange niet zo zeker van of ik dat ook ben voor haar. Ze leek blij me terug te zien, ze vloog me om mijn hals toen ik voor haar stond, maar dat moet een impuls geweest zijn, een opwelling, want meteen daarna leek ze daar zelf van te schrikken en loste ze me gauw. En sindsdien doet ze wat afstandelijk, vind ik. Alsof ze er spijt van heeft dat ze zich een seconde lang heeft laten gaan, en mij daar de schuld van geeft.

Maar het is allemaal de schuld van die oorlog, ja. En het einde lijkt nog niet in zicht.

Cécile, 11 september 1917

Dag zus,

het is lang geleden dat ik nog van je gehoord heb. Hoe gaat het met je? Met mij gaat het wel. Remi is weer thuis. Het was raar om hem terug te zien. Ik had zo uitgekeken naar dat moment, en toen het dan eindelijk zo ver was, wist ik niet wat te doen. Hij zag er zo anders uit. Uitgemergeld. En kreupel. Met dat been komt het niet meer goed, vrees ik. Ik ga proberen om hem een baantje te bezorgen als tuinier in het weeshuis van de nonnen in kasteel Ter Gaever. Op veel anders zal hij niet kunnen rekenen met dat manke been van hem, maar dat moet wel lukken. Maar ik was wel blij natuurlijk om hem weer bij me te hebben. Maar dus ook raar en onwennig.

Waar ik ook blij mee ben: de lessen in de tekenacademie zijn weer begonnen. Natuurlijk heb ik me ingeschreven. Het doet zo’n deugd om me weer met tekenen en schilderen te kunnen bezighouden, je hebt er geen idee van. Maar weet je wat ook deugd zou doen: nieuws over jou. Mama en papa kijken er ook zo naar uit. Laat je snel iets weten?

Je ongeduldige zus Cécile

Remi, 21 augustus 1917

Nog even, liefste Cécile, en ik ben er. Ik zit in een beestenwagen op weg naar huis. Eindelijk. Ik ben zo blij! Het kwam heel plots. Het ene moment lag ik nog in de ziekenboeg in dat hospitaal, het volgende moment lichtten ze me van bed en voerden ze me naar het station. Naar een nieuw kamp, dacht ik bang, want mijn been is nog niet helemaal genezen. De trein zat al goed vol toen ik aan boord ging. De andere mannen bleken ook Belgen te zijn. ‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik aan de man naast wie ik terechtkwam. ‘Naar huis,’ zei hij. ‘Zwans niet,’ antwoordde ik, want in grapjes had ik geen zin. Maar toen bevestigden de anderen wat die man had gezegd. ‘Zijn jullie zeker?’ vroeg ik wantrouwend, want hoe kun je nu ooit op aan van wat die Duitsers zeggen, maar één na één herhaalden zij dat dat was wat zij gehoord hadden. ‘Dan zal het wel,’ zei ik toen. Ik was nog altijd niet honderd procent gerustgesteld, maar ik voelde hoe de hoop in me opleefde. En dat was toch zo’n goed gevoel. Daarom, mijn liefste: tot gauw. Wat ik zal aantreffen in Beveren weet ik niet, welke toekomst mij er wacht weet ik al evenmin, maar van één ding ben ik zeker: het moment waarop ik jou weerzie, zal het schoonste uit mijn leven zijn.

Cécile, 7 augustus 1917

Remi, waar ben je? Hoe gaat het met je? Kom je er weer bovenop? Laat je me iets weten? Ik verlang zo naar nieuws. Ik heb horen zeggen dat de Kaiser elke dwangarbeider naar België zal moeten laten terugkeren. Naar het schijnt krijgt hij zoveel kritiek op zijn systeem van gedwongen arbeid dat hij bijna niks anders kan. Als dat eens waar mocht zijn. Maar we horen zoveel, en nooit weten we wat waar is en wat niet. Het is om zot van te worden. Om mijn gedachten te verzetten ga ik straks naar de paardenmonstering met papa. Veel anders valt hier niet te doen. Als ik nu maar wist dat jij gauw terugkwam, dan zou alles er meteen minder somber uitzien.

 

Gravin Maria, 31 juli 1917

Lieve René,

Ik heb zopas je brief ontvangen en wil niet al te lang wachten om hem te beantwoorden. .. Als je eens wist hoe ik met je meeleef en je gevoelens begrijp! En ja, op zulke momenten heb je behoefte aan liefdevolle aanmoedigingen… Wees ervan overtuigd dat jij en je broer Benoit geen ogenblik uit mijn gedachten verdwijnen: ik bid vurig voor jullie allen, ginder aan het front. Ik bewonder jullie en houd steeds meer van jullie … Dat God bij jullie mag blijven en jullie mag blijven beschermen! Laat ons hopen dat de overwinning niet meer ver af is: misschien is ze zelfs dichterbij dan wij beseffen?
Ik ben erg optimistisch gestemd bij het zien en het horen van wat zich rondom ons afspeelt … De Duitsers moeten het onwaarschijnlijk heet onder de voeten krijgen! De talrijke gewonde Belgen en gevangenen die daar vandaan komen zijn opgelucht dat ze er weg zijn. Het moet er vreselijk zijn!
Ik ben blij te lezen dat mijnheer Van Pée goed herstelt: maak hem asjeblieft mijn beste wensen over.
Je oom en je nichten en neven sturen je wel duizend kussen, mijn lieve René en ikzelf sluit je met heel, heel veel liefde in mijn armen.

Je tante Maria
– in haast! –