Dag Cécile,
ik wil je even laten weten dat ik niet langer in dat kamp ben waar ik je in mijn vorige brief over geschreven heb – ik hoop dat je die brief gekregen hebt. Ik ben overgeplaatst en ben, samen met een andere jongen van mijn leeftijd, toegewezen aan een boerderij. Al met al is dat een geluk, denk ik; ik had het heel wat erger kunnen treffen. Het ziet er hier goed uit en de boer en de boerin lijken op het eerste gezicht mee te vallen. Toen we hier toekwamen, een uur geleden, kregen we meteen een stuk brood en wat soep. Waterige soep, dat wel, maar het is beter dan niks. Nu hebben we een half uur om ons te installeren op onze kamer – een stuk van de hooizolder; straks beginnen we te werken. Ook Ward lijkt mee te vallen – dat is de jongen die samen met mij naar hier gekomen is; ik hoop dat we vrienden kunnen worden. Ik moet afsluiten nu, Cécile, maar ik beloof je dat ik je zal schrijven zo vaak als ik kan. Als jij mij zou willen schrijven: het adres staat op de achterkant. Het zou me heel blij maken nieuws van je te ontvangen, meer dan je je kunt inbeelden.
Je trouwe vriend Remi