Ik zit in de problemen, Stan. Door Fabrice. Hoe durft hij ook, zonder me iets te vragen? Het zit zo. De laatste keren dat ik naar ons lege huis ging had ik altijd het gevoel dat er iets was. Iets dat niet helemaal klopte. Ook al zag alles eruit zoals het moest. Daarnet was dat niet anders. Op het eerste gezicht leek alles weer normaal. Maar toen hoorde ik opeens een geluid. Op het achterkoertje. Eerst durfde ik niet, toen ging ik er toch maar met een klein hartje heen. Net op het moment dat ik de deur openduwde, zag ik iemand weglopen. Een schim. Van een man. Fabrice, was mijn eerste gedachte. Hij holde de velden in, roepen had geen zin, achter hem aan gaan ook niet. Ik ben toen weer naar binnen gegaan. En heb eens goed rondgekeken. In en op en onder alles. In elk nisje, in elke spleet. En toen – ik begrijp nog steeds niet dat het me niet eerder is opgevallen – vond ik van alles. Pakketjes. En van die grote bruine enveloppen die ze op het gemeentehuis gebruiken. Met brieven erin. Krantjes. Papieren waar ik niks van begreep. Zelfs bonnenboekjes. Ze zaten goed weggestopt, het is alleen maar omdat ik het huis door en door ken dat ik ze vond. En ik wist meteen dat het niet pluis was.
Niemand mag nog in het bezit zijn van geschreven documenten, handelspapieren of catalogi, dat stond onlangs nog op een affiche. En brieven, kranten en bonnenboekjes mogen al helemaal niet! O, ik vloekte. Maar ik was ook bang. Ik ben naar huis gehold, naar Marie, en heb haar gevraagd om Fabrice zo vlug mogelijk naar me toe te laten komen. Fabrice, ja, want hoe meer ik erover nadacht hoe zekerder ik was dat hij het was geweest. En Marie weet hoe ze hem moet contacteren, hij komt hier op geregelde tijden over de vloer. Met een boodschap van zijn moeder, al zie ik nooit iets wat op een boodschap lijkt. Ik heb er ook nog nooit op gelet; ik ga niet met mijn neus bovenop hen zitten! Ik zit nu op hem te wachten, en eerlijk gezegd: ik voel me niet op mijn gemak. Eens benieuwd wanneer hij zal opduiken. En wat hij me dan te zeggen heeft.
Remi Meerschaert
Remi, 7 december 1915
Dag Stan. Ik woon nu bij Marie. Dat ging heel vlot, dat verhuizen. Ik ben nog niet weerbaar, ik moest het dus niet persoonlijk gaan melden in Sint-Niklaas, in de Casinostraat, bij het Meldeamt. Of begrijp ik dat verkeerd? Geldt dat niet voor inwoners van Beveren? Ze zijn niet altijd duidelijk met hun affiches…
In het begin was het wel raar, bij Marie, maar het went. Ze is de slechtste niet. Ik snap wel waarom onze Gust voor haar viel. Ik slaap op zolder, op een dikke stromatras en onder een dik deken; thuis had ik ook niet meer en het ligt nog goed ook. En Marie is een goeie kokkin – wat zij klaarmaakt, met omzeggens niks! Ze woont dicht tegen ’t Zillebeke aan, vanuit het zolderraam kijk ik neer op de controleposten die daar opgesteld staan. Het is ook niet ver van die smid, Alois Van Hoeyweghen, weet je nog? Ik loop er soms aan, ze hebben daar een zoon van mijn leeftijd, Frans, en met hem zit ik wel eens in dat herbergje van hen. Spijtig dat het er altijd vergeven van de pinhelmen zit, maar voor de rest is het er wel oké. Ik passeer ook dikwijls bij ons lege huis, in Haasdonk. Het voelt zo raar aan daar te komen. Daarnet ben ik er nog geweest en ik voelde me er helemaal niet op mijn gemak. Net of er iets mee was. Ik kan niet uitleggen wat, gewoon iets. Het zal wel aan mij gelegen hebben. Trouwens: weet je wie hier eergisteren opdook? Fabrice! Na al die tijd. Uitgerekend bij Marie. Je moet daar niks achter zoeken hoor, hij blijkt een verre kozijn van haar te zijn en zijn moeder had hem erop uitgestuurd om een boodschap af te leveren. Ik was trouwens niet de enige die raar opkeek; ook hij keek vreemd op toen hij mij daar zag zitten als de man des huizes – we gingen net eten, Marie was mijn bord aan het opscheppen. Ik heb het hem dan maar uitgelegd, en dat ons huis nu leeg staat. Verder zei hij niet veel, alleen dat hij nu bij zijn broer in Vrasene woont en werkt, die boer, je weet wel, ik ben er eens een paar keer met Fabrice geweest, vroeger. Dat deed me eraan denken hoe lang dit alles al bezig is. Hoe lang jij al weg bent. Binnenkort is het weer kerstmis. De tweede kerst zonder jou. De tweede kerst met de moffen. Hoe ga jij het vieren? En waar? Denk eens aan mij als je kunt. Wie weet voel ik het tot hier.
Remi, 23 november 1915
We worden nat, Stan. Het dak van ons huis is zo lek als een zeef. Niet te verwonderen ook, met dat slechte weer van de laatste tijd. Ik ben erop gekropen, op het dak, en ook Tist is komen kijken, maar volgens hem is er niet veel aan te doen. Een nieuw dak, dat was alles. En er zijn nog mankementen aan het licht gekomen. Maar voor al die reparaties hebben we het geld niet. En dat met de winter voor de deur. We moeten hier dus weg, Stan. Marie zei dat we voorlopig bij haar konden intrekken, maar daar wilde ons moe niks van weten. Wat is dat toch tussen die twee? Ik snap het niet. Maar goed, na veel vijven en zessen heeft Henriëtte haar goed hart getoond. Ons moe kan bij haar intrekken. Morgen help ik haar verhuizen. Ik mocht ook als ik wilde, per slot van rekening hebben ze plaats genoeg in die boerderij van hen, maar ik wil niet. Een paar maanden geleden zou ik nog gezegd hebben: waarom niet? Maar nu niet meer. Ze komt er wat laat mee aanzetten. Zeg nou zelf: dat zou toch geen doen geweest zijn.
Ze wonen daar zo ver, aan de andere kant van het dorp, over die fameuze grens met het Etappengebiet. En dat terwijl ik elke dag naar Beveren moet; ik wil mijn job niet verliezen. Nee, ik ga wel bij Marie wonen. Het is klein, haar huisje, maar gerieflijk. En dichter bij het werk. Dan moet ik niet met pasjes en controleposten enzo beginnen, veel moet ik daar allemaal niet van weten. Zodra je denkt: nu heb ik het door, veranderen ze alles weer! De gewone controles op straat zijn zo al lastig genoeg. Maar ik ga wel proberen om ons moe zo dikwijls mogelijk te bezoeken. En af en toe zal ik langs ons huis passeren. Gewoon. Om te zien hoe het er mee is. Het zal zo goed als leeg zijn (de meubels verhuizen we mee), maar een leeg huis, alleen… Je weet nooit wat daarmee gebeurt. En als dit alles achter de rug is, moeten we er toch naar kunnen terugkeren, niet? En als jij plots naar huis zou komen… dan weet je ons wel te vinden, hè? Weet je, ik zal hier een briefje achterlaten. Voor het geval dat. Zodat je niet verloren loopt als het zover is.
Remi, 30 oktober 1915
Marie van onze Gust heeft woord gehouden: ze heeft werk voor me gevonden! Bij bakker Borgeljoen, op de Markt in Beveren, waar zij ook werkt. Ik doe er van alles, ik ren me de benen van onder het lijf, maar ik heb tenminste een inkomen, hoe klein ook. Moeder en ik kunnen er het hoofd mee boven water houden, we hebben het altijd zuinig aan gedaan.
Nu ik elke dag in Beveren kom zie ik ook het een en ander. De rijen mannen die staan aan te schuiven aan het gemeentehuis of aan de Broederschool om zich te laten controleren, de zogeheten Meldeamten, bijvoorbeeld. De ene keer zijn het alle mannen die geboren zijn tussen 1885 en 1891, dan weer zijn het alle mannelijke inwoners geboren tussen 1892 en 1897. Ook leden van de burgerwacht moesten zich onlangs aanmelden in de Broederschool. Echt gerust zien die mannen er nooit uit, zoals ze daar staan te draaien en te keren, 20 minuten voor het opgegeven uur, mooi in de rij volgens het nummer van hun Meldekarte – wie weet wat de Duitsers met hen van plan zijn!
Ook triest om te zien: ons geliefde Hof ter Saksen. Het lijkt wel of ze alles kapot willen maken. Het ziet er naar uit dat ze loodsen aan het bouwen zijn, en een spoorlijn aan het aanleggen zijn. Waar kan dat toch goed voor zijn? Het is net als met die pinnekensdraad die ze op de grens met Nederland zetten, daar zit dan nog eens stroom op ook. En ze gaan zelfs tot in de Schelde!



Ook op andere vlakken zijn de pinhelmen heel druk bezig: bijna elke week hangt er wel een nieuwe affiche met veroordelingen, zelfs terdoodveroordelingen! Zo was er nogal wat te doen over de executie van die Engelse verpleegster uit Brussel, Edith Cavell. Heb jij daar ook over gehoord? En hier was het laatst nog Alois Van Dam – ken jij die, hij zou van Beveren zijn. Acht dagen gevang kreeg hij, zogezegd omdat hij de telefoonleidingen niet wilde bewaken.![]()
Ze vinden altijd wel iets. En altijd moet het in het lang en in het breed uitgehangen worden. Bij het zien van die affiches denk ik wel eens aan Fabrice. Elke keer ben ik bang zijn naam ergens te zien staan, ik heb het al eerder gezegd, ik heb altijd het gevoel gehad dat hij met louche zaken bezig is. Ik concentreer me op mijn werk, en op niks anders. Het leven is zo al lastig genoeg.
Remi, 14 september 1915
Ons vader is gestorven, Stan. Het was te verwachten, ik had je verwittigd. Gisteren was de begrafenis. Het was een mooie dienst, en nagenoeg iedereen was er. Behalve jij. Nu is alles achter de rug en zit ik hier weer alleen. Met ons moeder. Ze houdt zich sterk; soms denk ik dat ze het niet echt beseft. Maar ik, ik weet me geen raad. Onze spaarcenten zijn op; va zijn pensioen is weggevallen en van jouw militievergoeding zien we niks. Omer en Henriëtte hebben ons wat toegestopt, maar veel hebben die ook niet op overschot – dat beweren ze toch. Ver zullen wij met dat beetje in elk geval niet springen. En over ons in huis nemen of een job voor me heeft niemand van hen het gehad. Ik moet dus mijn plan maar zien te trekken. “We hebben het allemaal moeilijk, Remi.” Het zal wel. Alleen Marie van onze Gust zei dat ze zou uitkijken voor me. Lief van haar. Maar ik kan er beter niet op zitten wachten, dat weet ik wel. Ik zal zelf een oplossing moeten zien te vinden. Alleen: er is nergens nog werk. En om als werkloze beschouwd te worden ben ik niet oud genoeg. Daar moet je zestien jaar voor zijn én moet je kunnen bewijzen dat je in juni en juli 1914 minstens veertien dagen hebt gewerkt. Anders had ik kunnen gaan klussen voor de gemeente of voor het Komiteit, wegenis- en straatwerken, van die dingen, dan had ik drie frank per week gekregen. Misschien niet in geld, ze betalen liefst in natura (met spullen of eten, wil dat zeggen) maar het zou tenminste iets geweest zijn. Of ik had een cursus of een technische leergang kunnen gaan volgen, die richt het Komiteit vooral voor jonge werklozen in: tekenlessen, elementaire meetkunde, werktuigkunde, boekhouden, talen. Stel je voor, Stan: ik weer naar school! Maar ik ben dus niet oud genoeg. Volgend jaar misschien. Maar dat duurt nog even. En hoe komen we die tijd door? Ja Stan, nu mijn hoofd er allerminst naar staat moet ik me met zulke zaken bezighouden. En niemand die me iets komt zeggen, ik moet het allemaal zelf uitzoeken. Al moet ik eerlijk zijn: meneer pastoor helpt me waar hij kan. Maar veel kan ook hij niet doen. Dat hij maar vlug een post als knecht of manusje-van-alles voor me vindt. Alles neem ik aan, zolang het maar betaald is én niet voor de moffen. Anders zal het het Armenbureel worden. Of de goot.
Remi, 24 augustus 1915
Ik heb slecht nieuws, Stan. Het gaat niet goed met vader. Ik weet niet wat er scheelt, maar elke dag is hij wat minder. Hij eet niet meer, drinkt niet meer, ligt maar naar lucht te happen en voor zich uit te staren. En we kunnen niks doen. Hij reageert niet eens op ons. Ook meneer doktoor wist niet veel te zeggen. Voor medicijnen hebben we sowieso geen geld meer; vader zijn ouderdomspensioen is al een tijdje niet meer uitbetaald, we zitten bijna door onze spaarcenten. Ik heb er geen goed oog in, Stan. Ik denk dat ik maar best de familie bijeenroep, zodat ze hem nog een laatste keer kunnen zien. Wie dat wil natuurlijk. En wie kan, nu het dorp doormidden is gesneden. Maar blijkbaar kun je een pasje aanvragen en daarmee kun je dan naar de andere kant. Hopelijk duurt dat niet te lang, zo’n pasje aanvragen. Als jij kunt, kom je dan ook? Maar wacht niet te lang. Kom zo snel je kunt. Het zal nodig zijn, vrees ik.
Remi, 23 juli 1915
Stan, weet jij wat er bedoeld wordt met “groene bladeren met of zonder opschrift”? Ik sta hier weer zo’n affiche te lezen, een bevel van graf von Westarp, Generalleutnant und Etappeninspecteur, en ik ben bang dat ik het niet al te best begrijp. Het dragen, uitstallen en verkopen van de Belgische kleuren, dat begrijp ik, en beeltenissen van de koninklijke familie, dat ook. Maar die groene bladeren met of zonder opschrift? Dat is dus allemaal verboden. Ordelinten of ordetekens dragen ook. Je riskeert gevangenisstraffen tot 5 jaar en een geldboete tot 5000 Mark. En weet je waarom? Omdat er twee dagen geleden, op de nationale feestdag, heel wat met Belgische vlaggetjes zouden hebben rondgelopen, of helemaal uitgedost op hun zondags zijn gaan wandelen. Naar ’t schijnt zijn er in Antwerpen massa’s mensen bloemen gaan leggen aan het koninklijk paleis op de Meir en bij het standbeeld voor Leopold I. Dat hoor ik hier net vertellen. “Overdrijven en uitdagen” is dat volgens de Duitsers. Het kan aan mij liggen, maar ik heb er niet veel van gezien. Hier is alles nogal rustig gebleven, vind ik. Ja, er waren wat winkeliers die hun winkel hadden gesloten, met rolluik ervoor en al, en dat mocht niet, het moest een gewone werkdag zijn. En jij? Heb jij iets gezien of meegemaakt of gedaan dat “overdrijven en uitdagen” is? Kon je het me maar laten weten.
Remi, 22 juni 1915
Stan, ik heb toch zo moeten lachen! Vanmorgen hing er een nieuwe verordening uit: voertuigen moeten rechts van de weg rijden, niet in het midden. Lijkt me logisch, dacht ik eerst, en ik schonk er niet veel aandacht aan. Maar toen ik wat later in de polder liep, passeerde er mij een boerenkar. Het was Pros, je weet wel, en omdat we die kennen, wilde ik roepen: “Hé, jij moet rechts rijden!” Voor de lol natuurlijk. Want doe dat maar eens, met zo’n grote boerenkar op die smalle polderwegen, die kunnen alleen in het midden rijden. Maar net op dat moment kwam er een Feldwebel op zijn fiets aan, en die begon al van ver te gebaren en te roepen dat Pros met zijn kar uit de weg moest. Daarbij zwierde die Fritz van links naar rechts over de weg. Pros reed gewoon door. In het midden van de weg. En toen armwiekte die pinhelm zo driftig dat hij zijn fiets niet meer onder controle had. Met het stomste gezicht dat er bestaat reed hij gewoon de beek in. Toen moest ik zo hard lachen – en Pros ook – dat ik weg moest duiken, anders had die Feldwebel het zeker gehoord. En wat was er dan van mij terechtgekomen? Het duurde wel even voor ik mijn gezicht weer in de plooi had. Ik ben toen maar vlug omgekeerd, anders had ik die Fritz nog moeten helpen ook.
Ik kwam van Melsele toen het gebeurde. Ik had er een boodschap moeten overbrengen van meneer pastoor. Dat doe ik wel meer de laatste tijd. Ik vind het plezant, dan zie ik nog eens wat, ik neem niet altijd de kortste weg. En weet je wat ik daar zag? Rond de Smoutpot zijn ze houten huizen aan het bouwen. Het Nationaal Hulpkomiteit van Antwerpen doet dat voor de families wiens huizen zijn afgebroken door ons leger, toen die de ring rond Antwerpen wilde dichtmaken, weet je nog? Ik heb er even staan praten met Jozef Truyman, die woont daar met zijn familie. Hij vertelde me over zijn zoon Alfons, die aan het front zit. Al sinds oktober is die vermist. Hij is het laatst gezien in Keiem; sindsdien is er niks meer van hem vernomen of teruggevonden. Waarschijnlijk is hij dood. Zoals zovelen ondertussen. Hij was maar 22 jaar. Ken jij hem toevallig? Ik heb verteld over jou, en dat ik van jou ook nog steeds niks heb gehoord. Maar dat jij dood zou zijn, nee, dat kan ik niet geloven. Laat dus gauw iets weten. Fabrice heeft me beloofd dat hij ervoor ging zorgen dat jouw brieven bij mij terechtkwamen, weet je nog? Het is wel al een paar dagen geleden dat ik Fabrice nog gezien heb. Drie dagen geleden hing er weer zo’n plakkaat uit, we hebben het nog samen staan lezen, het ging over de nieuwe afbakening van het grensgebied en over de paspoorten, en toen was hij opeens weg en sindsdien heb ik hem niet meer gezien. Raar type toch. Benieuwd wanneer hij weer zal opduiken. En laat ons hopen dat hij dan een brief van jou voor mij bij zich heeft.
Remi, 19 mei 1915
Dag Stan. Was je nu maar hier. Dan kon je zien hoe mooi het park erbij ligt. Al dat frisse groen, al die bloemen. Weet je nog, dat bed meiklokjes en vergeet-me-nietjes dat je vorig jaar hebt aangelegd? Het is zo mooi geworden. Ook de lupinen en akeleien doen het goed, en de pioenrozen staan mooier dan ooit. Ik ga er een boeket van maken, voor Cécile. Ik heb gehoord dat ze op andere plaatsen geen bloemen meer mogen planten, enkel nog patatten en ajuinen en wortelen en kolen, maar hier… Als je al die pracht ziet, zou je nog vergeten dat het oorlog is.
Maar je moet niet te nauw kijken, Stan. Geen idee wat ze van plan zijn, maar het lijkt wel of ze hangars aan het bouwen zijn. Jawel, op het domein van het kasteel. Er wordt zelfs gezegd dat er een spoorlijn zal komen, dwars door het park. Ik kan het moeilijk geloven. Ik hoop maar dat ze die plannen niet doorzetten.
Ook met de duiven zijn ze wat van plan. Hun vleugels moeten geknipt worden. Hoe verzinnen ze het toch? Wat voor kwaads kunnen duiven nu aanrichten? Het is om spionage tegen te gaan, zegt Fabrice, duiven kunnen informatie overbrengen. Daar zit wat in natuurlijk, maar van spionage heb ik nog niets gezien.
Met Fabrice ben ik naar het schapenscheren gaan kijken. Binnenkort gaan we eens naar een paardenschouwing. De kippen van zijn broer, die boer in Vrasene, leggen nog maar een derde van de normale hoeveelheid eieren. Omdat ze geen graan gevoerd mogen worden, en omdat mais te duur is en moeilijk te verkrijgen. Ik denk niet de moffen daar rekening mee hebben gehouden toen ze hun regeltjes invoerden. Soms zou je denken dat die kerels maar wat opdoen. Zoals met hun stro… Je hebt er geen idee van hoeveel stro en hooi de boeren al hebben moeten inleveren.
Waait het bij jullie ook nog steeds zo hard? Hier zijn weer telefoondraden afgeknapt. Dat zal nog meer gebeuren als ze de pottekes aan de bomen blijven vastmaken en niet aan aparte posten, zegt Fabrice. Pientere kerel. Maar weet je, Stan, ik denk dat hij met louche zaakjes bezig is. Al dat heen en weer lopen over die grens met het Etappengebied, al de dingen die hij weet … Ik vind het soms wel raar. Gisteren hadden we het over brieven en post enzo en over hoe graag ik je zou schrijven maar dat dat niet gaat. En toen zei hij: het is niet omdat het niet mag, dat het niet kan. Hoe dan, vroeg ik. Niets is onmogelijk, zei hij toen. Maar ik heb geen adres, zei ik, wie weet hoeveel kaarten of brieven Stan al gestuurd heeft, maar geen enkele komt toe. Toen zei hij: ik beloof je dat zijn volgende post wel bij jou terechtkomt. En toen wist ik niks meer te zeggen. Ik wil het anders heel graag geloven. Laat je dus iets weten, Stan? Een kort bericht is al goed. Mét adres, zodat ik je kan terugschrijven.
Remi, 7 april 1915
Ik heb Marie van onze Gust gezien, Stan! Heel even maar. Het gebeurde nogal stommelings; ik botste bijna tegen haar op in de Kloosterstraat, net toen ik van bij Cécile kwam. Marie werkt nu bij bakker Borgelioen op de Markt in Beveren. Hard werk, zei ze, maar wel plezant. Ik vroeg haar wanneer ze eens bij moeke en vake langskwam, maar daar antwoordde ze niet op. En toen ik haar vroeg of ze iets wist van onze Gust kon ze ook al niks zeggen. ‘Als ik iets weet, laat ik het je horen,’ beloofde ze, en toen ging ze vlug naar de bakkerij.
Hoe ze daar nog brood kunnen bakken is me trouwens een raadsel. De Duitsers nemen alles voor zich. Zo goed als na elke mis wordt er voorgelezen hoeveel kilo graan er die keer ingeleverd moet worden. En anders laten ze het uitbellen of afroepen. Overal hoor ik de boeren zeggen dat ze bijna niks meer in voorraad hebben; ze zijn niet eens zeker of ze wel kúnnen leveren. Nochtans… In Melsele (ook dat heb ik van horen zeggen) hebben de boeren onlangs meer dan 25 000 kg aardappelen aan Louis Franck kunnen leveren – dat is die schepen van Antwerpen, die zich nu bezig houdt met het Komiteit. Ik weet niet wat ik daar van moet geloven.
De laatste dagen is het hier nogal stormachtig weer. Bij jou ook? Er zijn telefoondraden afgeknakt. Dat zal wel weer een hoop gedoe geven, we zullen ze wel weer “gesaboteerd” hebben.
Fabrice zit in een lastige situatie, Stan. Zijn naam staat op de lijst met mannen die om de twee weken afgeroepen wordt op het dorpsplein. De Duitsers doen dat om te zien of ze er nog zijn en niet naar Nederland zijn vertrokken om zo naar het leger achter de IJzer te kunnen – iets waar Fabrice het ook wel eens over heeft. Het is nu zover gekomen dat mannen tussen 18 en 45 jaar geen pas meer krijgen om naar Nederland te gaan. Niet dat dat hen tegenhoudt; dan steken ze te voet de grens over, er zijn er genoeg die de achterafwegen kennen. Maar nu met dat Meldeamt is alles weer anders geworden. Als je naam afgeroepen wordt en je bent er niet, dan wordt je vader opgepakt, zeggen ze. En in jouw plaats naar Duitsland of Rusland gestuurd. Welke zoon doet zijn vader zoiets aan? Zoals je ziet, Stan: het is niet simpel om hier weg te geraken. Straks moet ik nog blij zijn dat jij al weg bent.